Enkele correcties op het stuk van Stronks
Reacties op verschenen artikelen ontaarden weleens in een polemiek. Wij willen reageren op de bijdrage ‘Diepteboringen?’ van Els Stronks aan Neerlandistiek.nl, naar aanleiding van ons tweeluik over het Nederlandse leesonderwijs in Levende Talen Magazine (lees hier deel 1 en hier deel 2).
Graag stellen we voorop: Stronks’ artikel bevat een aantal ideeën en mogelijke oplossingsrichtingen om diep tekstbegrip te bevorderen, en de initiatieven van LitLab ondersteunen we dan ook van harte, alsook die van de Schrijfakademie. We willen dus géén polemiek starten. Wel zetten we graag een aantal zaken recht wat er generaliserend over ‘taalbeheersers’ wordt gesteld, veronderstellingen in Stronks’ stuk waar wij ons niet in herkennen.
Experimenten
Els Stronks lijkt ons te rekenen tot de ‘taalbeheersers’. Nu zijn we allen verbonden (of verbonden geweest) aan de afdeling taalbeheersing van de Universiteit Utrecht. Zo vreemd is dus die categorisatie niet, al is enige behoedzaamheid geboden. Patrick mag wel sterk praktijkgericht onderzoek doen, van huis uit is hij letterkundige. In hoeverre de dichotomie ‘letterkundige versus taalbeheerser’ de werkelijkheid recht doet, is voor hem persoonlijk zeer de vraag.
Laten we tot de kern komen: ‘taalbeheersers’ zouden, dixit Stronks, twee ‘uitgangspunten’ hebben. Ten eerste, “dat in zakelijke teksten de auteursintentie allesbepalend is”. Huh? Is dat zo? Stellen ‘taalbeheersers’ dat? Gedrieën herkennen we onszelf op geen enkele manier in dat uitgangspunt. Ons tweeluik in Levende Talen Magazine vertrekt vanuit cognitief-psychologische ideeën, ontwikkeld door Walter Kintsch en in Nederland bijvoorbeeld uitgedragen door Paul van den Broek en Rolf Zwaan. Deze ideeën zijn wetenschappelijk bezien allerminst verouderd en hebben inmiddels als basis gediend voor duizenden experimenten. Daarbij staat de interactie tussen tekst en lezer centraal – niet, zoals Wim Drop nog vond, de interactie tussen auteur (zender) en lezer (ontvanger). In ons tweeluik bijvoorbeeld valt het woord “auteur” vrijwel niet. Wij zeggen dus geen dingen “in lijn met Drop” (suggestie van Stronks, lijkt het), sterker nog: we keren ons expressis verbis van hem af.
Ten tweede, “dat zakelijke en niet-zakelijke teksten twee verschillende manieren van lezen vragen”. Wederom: o ja? Vinden ‘taalbeheersers’ dat? Een eenvoudige blik in Comprehension van Kintsch (1998) of in de studies van Van den Broek leert dat dat niet het geval is: narratieve en fictionele teksten prijken daarin prominent. Kintsch werkt in zijn standaardwerk ook uit hoe literaire teksten werken vanuit meerlagige begripsmodellen. Het verschil tussen zakelijke en literaire teksten is gradueel, niet essentieel, zoals de overgang van infereren naar interpreteren geleidelijk is. Maar, en laten we hier eerlijk zijn: niemand zal in de e-mail van het gasbedrijf in zijn mailbox dezelfde literaire diepte willen vinden als in de Lucifer van Vondel. (Tenminste: in eerste instantie want een Cees Buddingh’ of Tonnus Oosterhoff zouden in die brief wonderlijke dingen kunnen vinden!) Ook wij zien het belang en het eigene van literatuur in, maar er moet óók ruimschoots aandacht zijn voor de normaal-functionele dimensie van taalgebruik. Zo is een van de auteurs blij dat een 112-noodoproep vorig jaar binnen die dimensie is gereageerd door de alarmcentrale.
Kift
In het tweede deel van ons tweeluik vragen we meer aandacht voor de typische dimensies van het 21e-eeuwse lezen: het selecteren en integreren van informatie uit meerdere teksten, het bespreken van bruikbaarheid en betrouwbaarheid van informatie. Het lijken ons wezenlijke vaardigheden, die deel moeten uitmaken van de gereedschapskist van de huidige leerling. In een wereld waarin misinformatie en fake news soms regeren, lijken, nee, zijn ze onmisbaar. Dat Stronks zich expliciet tegen deze dimensie van interpreteren en evalueren (een deel van dieper begrip) lijkt te keren, vinden we in die zin een gemiste kans. Voorspellen dat deze nieuwe werkwijze niet gaat helpen, zoals zij stelt, strookt niet met wat we inmiddels al in meerdere studies voorhanden hebben. Die laten de meerwaarde zien voor tekstbegrip volgens de voorgestelde wijze waarbij leerlingen met meerdere bronnen aan de slag gaan en actief verwerken bijvoorbeeld in een zelfgeschreven tekst.
Stronks pleit ervoor “twee wetenschappelijke tradities” met elkaar te verbinden. Dat lijkt ons een uitmuntende zaak, we kunnen het niet genoeg benadrukken. De neerlandistiek is in zijn geschiedenis al genoeg gekaapt door kift tussen disciplines. Gezien de op handen zijnde herzieningen van het vak om goed taalonderwijs voor alle leerlingen te realiseren, moeten we de handen in elkaar zien te slaan. Er is niemand die de meerwaarde van de literair-interpreterende blik op teksten ontkent en de ondersteunende rol die deze kan hebben om ‘dieper begrip’ bij leerlingen te kweken. Tegelijkertijd (!): we reageren hier omdat we als ‘taalbeheersers’ (als we dat dus al sec zijn) graag meer aangesproken worden op wat we écht vinden en opgeschreven hebben, en niet op wat we op basis van wijlen Wim Drop verondersteld worden te vinden.
Els Stronks zegt
Dank voor deze reactie, ik reageer er graag op omdat de tegenstelling letterkunde-taalbeheersing nu het punt van aandacht dreigt te worden. Ik heb willen schetsen hoe twee wetenschappelijke velden rond leesonderzoek uit elkaar groeiden, en weer samengebracht kunnen worden en veel aan elkaar kunnen hebben. Daar heb ik de verschillen tussen de tradities misschien te simplistisch voorgesteld, maar ik hoop dat dat niet alle aandacht trekt.
Gemeenschappelijk belang is dat we af willen van de schaduw die de methode “Leesvaardigheid Nederlands: Omgaan met zakelijke teksten” (gebaseerd op Drop) nog steeds op het Nederlandse leesonderwijs werpt in Begrijpend lezen, zoals jullie zelf stellen. Mijn ervaring is dat docenten en leerlingen die methode ervaren als ‘je moet op zoek naar de auteursintentie, en die kun je aan signaalwoorden en tekststructuren aflezen’. Zo is dat mogelijk nooit bedoeld, maar het is wel een veelgehoorde praktijk.
Ik stel in het blog de vraag of er in Begrijpend lezen ruimte gemaakt kan worden voor inzichten die sinds Drop onder letterkundigen ontstaan zijn, om daarmee ook de scheiding tussen zakelijk en niet-zakelijk achter ons laten:
– jullie wijzen naar cognitieve modellen zoals die van Kintsch. Die modellen zijn inmiddels ver verwijderd van wat Drop voorstond, en daarmee doe ik degenen die in die traditie werken geen recht. Daarin hebben jullie helemaal gelijk.
– Kintsch en anderen incorporeren in die modellen ook literatuur, zeggen jullie, maar dat doen jullie zelf niet. Jullie kijken alleen naar zakelijke teksten in jullie “LTM” artikel. Dat kon toeval zijn, maar ook nu weer trekken jullie literatuur weg van zakelijke teksten (in de passage over “Lucifer” – 112). Letterkundigen doen dus niet alleen meer aan literatuur, kijken naar cultuur(teksten) en daar horen alle teksten bij die geschreven zijn, wilde ik als punt maken in mijn blog. We kunnen elkaar dus veel gemakkelijker vinden we dat onderscheid consequent niet meer maken.
– Kintsch incorporeert literatuur om te bespreken dat teksten meerdere betekenislagen kunnen hebben. Dat kan, maar letterkundigen kijken naar literatuur/cultuur ook als iets wat, weer wat gechargeerd gezegd, tal van betekenissen kan krijgen als die gelaagdheid er niet lijkt te zijn, omdat lezers vanuit verschillende culturele contexten vertrekken. Elke tekst zit verknoopt met andere teksten die meewegen in de interpretatie.
Tenslotte: ik schrijf nergens dat we leerlingen niet moeten wapenen tegen fake news, en de ze waarde van informatie moeten leren inschatten. Dat moesten onderwijzers in de 17e ook al, dat is geen nieuw fenomeen. Maar dat alles kan op andere manieren dan nu gebeurt. Mijn vraag is of er in Begrijpen lezen aandacht kan komen voor een interpreterende blik op alle teksten.
Helge Bonset zegt
Een vriendelijke reactie van Rooijackers e.a.! Ik heb toch de behoefte een meer polemisch element toe te voegen.
In haar stuk noemt Stronks Leesvaardigheid Nederlands van Hulshof en Hendrix uit 1994 een ‘methode’. Dat is het niet, het is een didactiekboek. Hulshof en Hendrix zijn geen taalbeheersers, maar taalkundigen. Ze beroepen zich niet exclusief op Drop, maar op Braet, Westhoff en Drop, in deze volgorde. Voornaamste doel van leesonderwijs is voor hun niet het achterhalen van de auteursintentie, maar het begrijpen van de letterlijke tekst. De invloed van hun (interessante!) boekje moet overigens niet worden overschat, zoals Stronks lijkt te doen: het is al meer dan 15 jaar niet meer verkrijgbaar.
Als een wetenschappelijke traditie zich met een andere wil verbinden, is het wel noodzakelijk dat die traditie op de hoogte is van wat zich in de andere traditie afspeelt.
Els Stronks zegt
Hier gaat even iets mis. Ik noem Hulshoff en Hendrix geen taalbeheersers. En ik noem ze invloedrijk om basis van een passage in het tweede artikel van Rooijkakkers e.a., over de invloed van Hulshoff en Hendrix op het huidig leesonderwijs geven in hun tweede artikel: “Met deze systematiek, die ook min of meer in het examen Nederlands havo/vwo is verankerd, lijken de leergangen vooral schatplichtig aan Leesvaardigheid Nederlands: Omgaan met zakelijke teksten van Hendrix en Hulshof (1994), de laatste algemene zelfstandige wetenschappelijke publicatie voor het leesonderwijs Nederlands. Een tekst vormt, zo is de idee, een samenhangende serie beweringen, en via intensieve training met tekst(on)afhankelijke bevragingstechnieken zou een leerling zelfstandig en ‘diep’ leren lezen. Hun systematiek kenmerkt zich door een gerichtheid op het begrijpen van één enkele tekst, een zekere voorkeur voor een top-downanalyse en een vaststaand generiek leesdoel: studerend lezen. Beoordeling van de tekst gebeurt vooral door de argumentatie kritisch te benaderen. Hendrix en Hulshof sluiten met deze ideeën grotendeels aan bij de opvattingen van de Utrechtse taalbeheerser Wim Drop (1983)”.
Geen nood voor polemiek dus op dit punt.
Helge Bonset zegt
Klopt Els, ik had dit moeten checken! Een principiëlere polemiek houd je tegoed.
Melchior Vesters zegt
De reactie van Rooijackers, Van Silfhout & Van den Bergh is minder een nuttige bijdrage aan de discussie – want het leidt af van de kern, door het centraal stellen van de vermeende oppositie tussen disciplines – dan een fraai staaltje *taalbeheersing*. Ik zou het mijn zesdeklassers kunnen laten lezen als examentraining, liever dát dan als voorbeeld van hoe het er in de neerlandistiek aan toegaat (u weet wel, voor het immer verwaarloosde Examendomein F: oriëntatie op de studie Nederlands).
Overigens, om iets te zeggen over de ‘auteursintentie’: bij het benoemen van het tekstdoel heb je het impliciet altijd over die intentie – en dan is er geen ruimte voor interpretatie, althans niet bij het nakijken van examenvragen… Die intentie betrek je indirect ook bij het reconstrueren van de gedachtelijn in een tekst, hetgeen je onder meer doet bij het benoemen van ‘functies van tekstgedeelten’. Dergelijke functiewoorden zijn het meest discutabele onderdeel van zakelijke leesvaardigheid. Vaak is er wél iets te zeggen voor meerdere opties, behalve natuurlijk weer wanneer het nakijken van CE-vragen betreft.
Over het uit elkaar trekken/houden van zakelijke leesvaardigheid en literair interpreteren: inhoudelijk zie ik mogelijk meer verschil tussen deze twee domeinen dan Stronks. Voor mij gaat de aangezwengelde discussie dan ook vooral over macht.
Zakelijke leesvaardigheid heeft een overweldigend groot aandeel in het huidige schoolvak (niet alleen het volledige CE, ook in jaar 4 en 5 doen we er op SE’s aan – door druk van de schoolleiding, want zo gaat dat in de praktijk. Dit gaat uiteraard ten koste van dingen als literatuurgeschiedenis. Je zou kunnen zeggen – zeker als je kijkt naar de SLO-visie op het schoolvak – dat hiermee taalbeheersers de macht hebben.
Machthebbers willen hun macht doorgaans niet delen. Zo ook nu: ze proberen tegengeluiden te incorporeren in de voor hen gunstige hiërarchie. In dit kader lees – en verwerp – ik de oproep “Gezien de op handen zijnde herzieningen van het vak om goed taalonderwijs voor alle leerlingen te realiseren, moeten we de handen in elkaar zien te slaan.” De herzieningen waarover hier gesproken wordt zijn dat echter niet wérkelijk, ze gaan het literatuuronderwijs niet minder kwijnend maken. De zwakke leesvaardigheid in het interpreteren/analyseren zal blijven; in het kader hiervan begrijp ik Stronks’ bijdrage – het probleem wordt niet opgelost door alleen zakelijke leesvaardigheid iets anders te gaan geven (maar literatuur klein te houden).
Ik verwacht dus geen verbetering. De reden? Er komt geen verruiming van de SLU voor Nederlands, in het bijzonder literatuur. Zolang dit het geval blijft, is er voor mij als docent/letterkundige werkelijk geen enkele reden om ‘de handen ineen te slaan’ met de machthebbers/taalbeheersers. Van Silfhout e.a.: geef mij de ruimte om mijn vak in de volle breedte te onderwijzen, of houdt op met hypocriete harmonietaal en zeg gewoon dat je literaire interpretatie/analyse niet belangrijk vindt om écht te realiseren, dat is immers de implicatie van bovenal inzetten op ‘leesplezier’ – het door beleidvormgevers heilig verklaarde doel.