Stelt u zich eens voor dat de beroemde historicus Johan Huizinga zijn magnum opus Herfsttij der Middeleeuwen (1919) in het Engels had geschreven, bijvoorbeeld omdat hij moest meedingen naar een grote subsidie bij een Nederlandse onderzoeksorganisatie. De wereld was dan bij het optrekken van de kruitdampen ongetwijfeld een mooi boek rijker geweest, maar wij hadden deze terecht beroemd geworden zin moeten missen: ‘De klokken waren in het dagelijksch leven als waarschuwende goede geesten, die met bekende stem dan rouw, dan blijdschap, dan rust, dan onrust kondigden, dan opriepen, dan vermaanden.’
Op geen andere manier en in geen andere dan zijn eigen taal had de schrijver de bonte klanken van het klokgebeier in een middeleeuwse stad mooier kunnen verwoorden dan met dat zesmaal herhaalde ‘dan, dan, dan’. Nu hoefde het Engelstalig deel van de wereld niet lang te wachten. Al in 1924 verscheen The Waning of the Middle Ages . Maar hoe trefzeker die vertaling in veel opzichten ook is, het herhaalde ‘now’ haalt het niet bij de Nederlandse klanknabootsing. Huizinga beschrijft de klokken niet, hij roept hun geluid op.
Verwondering
Een pleidooi voor het Nederlands als onderwijs- en wetenschapstaal wordt tegenwoordig al gauw begrepen als een verzet tegen internationalisering. Het is een misverstand dat door de Groningse geheugenprofessor Douwe Draaisma in zijn oratie Het verdriet van de kosmopoliet uit 2005 al aan de kaak werd gesteld, maar dat nog altijd erg hardnekkig blijkt. Het blijft dan ook nodig om tegen de stroom van de academische politiek in te pleiten voor de rijke diversiteit van wetenschapstalen en daarmee verbonden intellectuele tradities. Hier ligt een grote maatschappelijke verantwoordelijkheid voor de talenopleidingen en voor Nederlands in het bijzonder.
Het afschudden van het collectieve minderwaardigheidsgevoel ten aanzien van de eigen taal schept ruimte voor het creatieve denken en schrijven. Het essay is bovendien een uitstekend alternatief voor tentamens onder digitaal toezicht van surveillancesystemen als proctor. Studenten en opleiders kunnen inspiratie vinden in de rijke traditie van Nederlandstalige essays en columns.
Niet toevallig werd een belangrijke nieuwe essayprijs voor studenten vernoemd naar een schrijver die doordrongen was van het belang van de moedertaal: Gerrit Krol. Niet alleen het feit dat hij dacht en schreef in het Nederlands, ook de manier waarop hij in zijn persoon en werk uiteenlopende kennisgebieden met elkaar verbond maken de Groningse wiskundige, systeemontwerper en schrijver Gerrit Krol (1934-2013) tot een niet te onderschatten figuur in het Nederlandse culturele landschap. Hoewel hij vele genres beoefende ligt de kern van zijn schrijverschap in het kleine essay. In de jaren 1979-1980 verrijkte hij de achterpagina van NRC Handelsblad met een reeks korte beschouwingen die nog altijd een bron van verwondering en inspiratie zijn voor wie zijn gedachten wil ordenen en zich daarbij van de eigen taal wil bedienen.
Baken
Krol bracht ze samen in zijn boekje De schrijver, zijn schaamte en zijn spiegels . Neem bijvoorbeeld deze passage, uit een column ‘Over evocatie van nieuwe gevoelens’:
Een schrijver evoceert, hij roept een bepaald gevoel op dat nog niet eerder is gevoeld en derhalve waarschijnlijk ook niet bestond. Na een geslaagde evocatie bestaat dat gevoel wél en van alle gevoelens die er zijn, kun je zeggen dat het geëvoceerde gevoel het best omschreven wordt door de woorden waarmee het zojuist is opgeroepen. Het is hier waar de literatuur zich manifesteert in haar zuiverste vorm, en in haar zuiverste inhoud: het is hier waar deze vorm en inhoud één zijn.’
Alles is taal en in de taal toont zich de ziel van de denker. De woorden roepen een gevoel tevoorschijn dat op geen andere manier dan met precies diezelfde woorden kan worden ervaren. Het essay is het genre bij uitstek waarin over dat proces van evocatie en verwoording kan worden nagedacht, waarin scenario’s voor de toekomst kunnen worden verbeeld, los van de gemeenplaatsen en standaardformules die een opgelegd Engels vaak met zich meebrengt.
Wie zich van het Nederlands bedient leeft bovendien een maatschappelijke verantwoordelijkheid na. Kritisch burgerschap in een veelkleurige samenleving begint met het tot in de vingertoppen beheersen van minstens de eigen moedertaal. Laat Gerrit Krol een baken zijn en laten jonge essayisten en wetenschappers zijn ongelijk bewijzen, waar hij schreef: ‘Schrijven is praten tegen iemand die niets terugzegt.’
Dit stuk verscheen eerder in het Dagblad van het Noorden.
wim van rooy zegt
Dit is een steengoede verdediging van het Nederlands, en wel via een auteur die ik schromelijk verwaarloosd vind: Gerrit Krol, in wie alfa en bèta verenigd waren. Zijn essay ‘Voor wie kwaad wil’ vind ik nog altijd een van de klemmendste werken over de doodstraf. Taal betekent ook ‘regels’, en juist dat wil men vandaag losjes hanteren. Wie toegeeft aan het à peu près, zal nooit een briljant essay schrijven. Hij of zij is de postmoderne mens van Nietzsche.