Wind
O, die jolige wind door het wuivende land,
Die plagende, vleiende, zoenende wind,
Die vrijt met de boomen, de bloemen, het zand,
Al wild maakt van liefde en állen bemint;
Die stoeit met de wolken in ’t zingende blauw,
De golven doet schuimen zijn mond tegemoet,
Die ieder beloften doet, niemand is trouw,
Aan elk iets ontneemt en het niemand vergoedt.
Die trouwloze vrijer heeft, toen heel natuur
Als dól van verliefdheid hem joelend omsloot,
Gezoend op mijn oogen, mijn wangen, mijn mond,
Tot mijn hart met6 hem mee door de wijdheden vloog.
Annie Salomons (1885-1980)
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere werkdag een gedicht per mail.
C.W. Schoneveld zegt
Wat mooi toch dat toen dichters nog metrisch (hier de amfibrachys) wilden en konden schrijven.