De stad
Ik kan alleen maar houden van de stad
In lente en zomer, in de lauwe nachten.
Dan dompel ik me in haar als in een bad
Van eenzaamheid. De wein’ge zeer geachte
Heeren die ‘k groeten moet zijn dan gaan slapen
En ik ben werk’lijk, eindelijk alleen.
Soms sta ik voor een oud gebouw te gapen,
Dat niets meer is dan dorre en doode steen,
En voel ‘k me weer een jong en levend wezen
Dat alles heeft vergeten en verleerd,
En tracht ik met die vreugde te genezen
De pijn waarmee de stad mij heeft bezeerd,
Eer uit haar school voor weduwen en weezen
’t Hart zich bevrijdt en weer tot de aarde keert.
Jan van Nijlen (1884-1965)
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere werkdag een gedicht per mail.
Laat een reactie achter