Onlangs werden de herinneringen van schilder Gustave van de Woestijne aan zijn lievelingsbroer Karel opnieuw gepubliceerd.
Voor-zang
Het huis mijns vaders, waar de dagen trager waren,
was stil, daar ’t in de schaduwing der tuinen lag
en in de stilte van de rust-gewelfde blaêren.
— Ik was een kind, en mat het leven aan den lach
van mijne moeder, die niet blij was, en aan ’t waren
der schemeringen om de bomen, en der jaren
om ’t vredig leven van den roerelozen dag.
En ‘k was gelukkig in den schaduw van dit leven
dat naast mijn dromen als een goede vader ging …
— De dagen hadden mij de vreemde vreugd gegeven
te weten, hoe een vlucht van grote vooglen hing,
iederen avond, in de teedre zomer-luchten
die zeegnend om de ziel der needre mensen gaan,
als de avond daalt, en maalt in avond-kleur de vruchten
die rustig-zwaar in ’t loof der stille bomen staan.
… Tóen kwaamt gíj zacht in mij te leven, en we waren
als schaemle bloemen in den avond, o mijn kind.
En ‘k mínde u. — En zo ’k véle vrouwen heb bemind
sinds dien, met moeden geest of smekende gebaren:
ú minde ik; want ik zag uw kinder-ogen klaren
om schuine bloemen in de tuine’, en uw aanschijn
om mijn eenzelvig doen en denken tróostend zijn,
in ’t huis mijns vaders, waar de dagen tráge waren …
Karel van de Woestijne (1878-1929)
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere werkdag een gedicht per mail.
Laat een reactie achter