Totaalvoetbal vormt in historisch perspectief de belangrijkste Nederlandse bijdrage aan de ontwikkeling van het internationale topvoetbal op het vlak van speelstijl, tactiek en spelsystemen. In mijn onlangs verschenen boek over De Hollandse School van het totaalvoetbal – Historie en analyse: een literatuurstudie komt ook een uitgebreid hoofdstuk voor over de betekenis, oorsprong en terminologie van de begrippen Hollandse School en totaalvoetbal. Vanuit taalkundig oogpunt is intrigerend waarom ’totaalvoetbal’ ’totaal’ heet. Er zijn allerlei omschrijvingen van ’totaalvoetbal’ in omloop. In de Dikke Van Dale worden ze in feite samengevat: ’type voetbal waarbij achterspelers mee in de aanval gaan en voorhoedespelers meeverdedigen’. Dat dekt de min of meer gangbare ‘definities’, ook die welke te vinden zijn in de bestaande gespecialiseerde voetbalwoordenboeken. Daarmee is het laatste woord echter nog niet gezegd: de mogelijke cultuurhistorische oorsprong van het woorddeel ’totaal’, en daarmee van de term ’totaalvoetbal’, is opmerkelijk.
Voetbalwoordenboeken
In de Nederlandse voetbalwoordenboeken komen we de volgende begripsbepalingen tegen:
- Voetbalstijl, waarbij de hele ploeg steeds is ingeschakeld: opkomende backs, zwervende en hangende spitsen, enz. Switchen, overnemen, mee- en terugverdedigen. Iedereen duikt overal op, aan geen plaats gebonden. Voetbal van het roemruchte Ajax en Oranje 1974 (Rob Siekmann, Voetbalwoordenboek, 1978, blz. 109).
- Volgens de beginselen van het totaalvoetbal moet het hele team gaan meeverdedigen zodra balverlies is geleden, en vallen verdedigers mee aan wanneer de eigen ploeg in balbezit is. De term is ontstaan in het begin van de jaren zeventig en werd gebezigd voor het spel van het Nederlands elftal op het WK 1974 en dat van Ajax (Jaap van der Wijk, Voetbalwoordenboek, 1997, blz. 81).
- Totaalvoetbal is een tactiek waarbij alle spelers van een ploeg in feite meedoen met elke voetbalactie. Iedereen is voortdurend in beweging om vrij te lopen, (mee) te verdedigen, (mee) aan te vallen, enz. De tegenstander weet vaak niet wat er gebeurt, omdat iedereen van de andere ploeg ongrijpbaar lijkt (Wim Daniëls, Spelen die bal! – Voetbal van A tot Z, 2000, blz. 136).
- Wijze van voetballen waarbij niet alleen de aanvallers zich bemoeien met de aanval, maar het hele elftal, zoals ook de aanvallers zich bemoeien met de verdediging. Begin jaren zeventig door het Nederlands elftal onder leiding van Rinus Michels geïntroduceerd (Arno Kantelberg, Voetbaltaal – Van aanspeelpunt tot zwabberbal, 2004, blz. 127, 144).
- Speelwijze met een hoge balcirculatie waarbij de linies heen en weer schuiven en spelers tijdens een wedstrijd meerdere posities kunnen innemen (Kees van der Waerden, Groot Voetbalwoordenboek van de Nederlandse Taal, 2006, blz. 194).
Totaalarchitectuur
De Engelse publicist David Winner zegt in Briljant Oranje – Het genie van het Nederlandse voetbal (2006) dat vóór het Nederlandse totaalvoetbal de Nederlandse totaalarchitectuur er al was. In de eerste decennia van de twintigste eeuw kwamen de eerste wild-expressionistische vertegenwoordigers van de Amsterdamse architectuurschool – die verantwoordelijk waren voor een groot deel van het buitengewone aangezicht van de stad, die snel groeide door de verlate Nederlandse industrialisering – met het idee van de stad als totaalkunstwerk. De leider van de Amsterdamse school, Michel de Klerk, betoogde dat elk afzonderlijk element van de stad gezien zou moeten worden als onderdeel van een eenheidsconcept. Waar de Amsterdamse school slaagde, was het effect spectaculair: zorgvuldig geijkte explosies van geometrische patronen en art-deco-uitbundigheid die alle deel uitmaakten van één groot ontwerp: de totale stad. In het verleden werkten architecten voornamelijk met rechte oppervlakken, zo vervolgt Winner, omdat ontwerpen met kromme lijnen moeilijk te bouwen waren. Architecten zoals Gaudi in Barcelona of Michel de Klerk in Amsterdam, die kromme muren of golvend metselwerk wilden, moesten vertrouwen op toegewijde kunstenaars en ambachtslieden om hun visioenen te verwezenlijken. Deze architectuur vormde de tastbare omgeving voor het voetbal van Ajax. Een der leden van de Amsterdamse school was een vooraanstaand lid van het Ajax-bestuur. Toen de club in 1934 besloot te verhuizen van het oude houten stadion naar een te bouwen behuizing van baksteen en beton aan de Middenweg in de Watergraafsmeer, ontwierp Daan Roodenburgh De Meer, in een ingehouden versie van de stijl van de Amsterdamse school. Vier decennia vooruitlopend op de voetbalschool van Ajax vond de Amsterdamse architectuurschool een manier om collectieve discipline in overeenstemming te brengen met individuele creativiteit. De ultra-agressieve voetbalstijl waarbij spelers van positie wisselden en van alle kanten aanvallen uitvoerden, werd door Ajax uitgevonden in de late jaren zestig. Pas in 1974 werd de term ’totaalvoetbal’ geïntroduceerd in de Nederlandse taal om het in Ajax-stijl uitgevoerde voetbal te beschrijven dat het Nederlands elftal speelde tijdens het WK van dat jaar. In datzelfde jaar, zo vervolgt Winner, verdedigde de architect/theoreticus J.B. Bakema de ‘Totaal’-benadering: ‘Totale Verstedelijking’, ‘Totaal-Milieu’ en ‘Totale Energie’. Een mens heeft drie levensvragen, zo stelde Bakema: ‘Wat ben ik? Wie ben ik? Waar ben ik? In deze periode van Totaalgebruik van aarde en ruimte kan het evenwicht tussen gebruik en zorg alleen gegeven worden door Totale Architectuur.’ (blz. 36-37, 38, 78).
Volgens deze uitleg van Winner zou er dus een verband bestaan tussen totaalvoetbal en een bepaalde architectonische stroming. De combinatie van collectief systeem en individuele creativiteit wordt samengevat in de term ’totaalvoetbal’. De Engelse voetbaljournalist Jonathan Wilson concludeert uit het betoog van Winner dat het woorddeel ’totaal’ oorspronkelijk afkomstig zou zijn geweest uit de architectuur. (Het geheim van Barca – De evolutie van het totaalvoetbal van Cruijff tot Guardiola, 2019, blz. 88) De herkomst van ’totaal’ in de term ’totaalvoetbal’ zou dus cultuurhistorisch bepaald zijn.
Hoe werd de term ’totaalvoetbal’ geïntroduceerd in de Nederlandse taal?
De term ’totaalvoetbal’ werd in de Nederlandse taal geïntroduceerd in 1974, in verband met de deelname van Oranje aan het WK van dat jaar, zo zegt Winner. Dat betreft dan de introductie vanwege een internationaal evenement, want nationaal was dat al veel eerder gebeurd, zo leert ons bronnenstudie. In zijn biografie van Johan Cruijff (2019) zegt Auke Kok dat Michels in zijn eerste grote interview als coach van Ajax (Limburgsch Dagblad, 12 september 1965) voor het eerst de term gebruikte waarmee hij pas later zou worden verbonden en die hem daarna nooit meer zou loslaten (blz. 107). In zijn boek over het Nederlands elftal op het WK 1974 (1974 – Wij waren de besten, 2004) had Auke Kok eerder de door hem als ’taalgevoelig’ betitelde voetbaljournalist Maarten de Vos als degene aangewezen die de term ’totaalvoetbal’ in Nederland had geïntroduceerd (blz. 99). Dit laatste betreft dus de introductie van de term vanwege een internationaal evenement. Frans van den Nieuwenhof schetst in Deel 3 van zijn Voetbalgeschiedenis het meest complete beeld: ‘Na de wedstrijd tegen Uruguay (op het WK 1974) gebruikt Anton Witkamp in De Telegraaf weer eens het woord “totaalvoetbal”. Ook Maarten de Vos vermeldt de term in zijn verslag: “Dit Nederlands elftal speelde het totaalvoetbal, zoals het grote Ajax dat kon”, schrijft hij. Het is een “taalvondst'” die Michels in 1965 bij Ajax een enkele keer bezigde, maar die in 1972 bekend werd doordat trainer Kovács het spel van de club zo typeerde. Op het WK in West-Duitsland krijgt totaalvoetbal een mondiale dimensie. Het woord is gemakkelijk te vertalen en dat gebeurt dan ook veelvuldig. ‘ (blz. 260, 299-300).
Uit de literatuur blijkt dus niet waarom de eerste gebruikers van ’totaalvoetbal’ die voetbalstijl zo noemden. Het blijft onduidelijk waar ze de term vandaan hadden gehaald. In ieder geval blijkt uit niets dat ze zich bewust waren van een mogelijke cultuurhistorische dimensie van de term.
Laat een reactie achter