De steendeuk zit nog in de vloer.
Sedert is het hier maan geweest
als in het dal van Ajalon.
Een kever kruipt zijn vlugge toer
van hoek tot hoek. – Haar witte geest
staat in een lange nachtjapon
met blote voeten op het zeil
en wolken liggen in het raam
gebeeldhouwd voor een hard azuur.
Er hangt een omgekeerde teil
van zink op het zinken balkon.
Als ik er tegen tikken kon,
weerklonk het zingen van een vrouw
en waren wij opnieuw tesaam
in volle zon, van uur tot uur.
Maar nu is alles donkerblauw.
Ik heb geen toverstaf zo gauw.
Gerrit Achterberg (1905-1962)
uit: Cenotaaf (1953)
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere werkdag een gedicht per mail.
Laat een reactie achter