Woning
In een hoek van de wind woonden wij,
achter een open gevel van geluid.
Wolken stegen op trage voeten
boven de zee en liepen hemelhoog
over ons leven heen.
Ik stak mijn vinger door de grijze morgen
en veegde ogen in een raam
dat door het zand was blindgeslagen.
Helmbossen riepen met hun armen.
De wind reed gierend op de leidingdraden.
Lege huizen stonden vastgevroren
aan hun luiken. Flarden papier
versnipperden de langvervlogen zomer.
Ik keerde om en keek de kamer in.
De kachel hoestte zacht. De ketel blies
een stoompluim. Ergens huiverde een deur.
De broodschaal in het midden van de stilte
wachtte de hongerige handen af.
Maurits Mok (1907-1989)
uit: Vuurmerken (1960)
Foto: Cor Stutvoet
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere werkdag een gedicht per mail.
Laat een reactie achter