Het nieuwe lezen en de vernieuwing van het leesonderwijs in een post-koloniale wereld (3)
De vraag is natuurlijk hoe een niet-academisch, ‘onbevangen’ publiek van jongeren staat in de actuele debatten. Natuurlijk: vanuit hun gezichtspunt is er genoeg dat véél belangrijker is: hoe Cristiano Ronaldo zijn haar geschoren heeft, die nieuwe, vette Nike Air Presto Safari sneakers, de laatste rap van Big Sean, en of Maan nou een beetje in de buurt kwam van Beyoncé of niet. (Dit laatste voorbeeld roept overigens een tricky kwestie op in een samenleving met veel migranten als de Nederlandse: de vraag of witte artiesten die zwarte nummers brengen niet bezig zijn met een vorm van culturele toe-eigening: de ogenschijnlijke appreciatie voor zwarte cultuur, wist in de regel uit dat die cultuur geschraagd wordt door pijnlijke ervaringen van een gemarginaliseerde groep.) Maar waar het hier nu om gaat: ook als middelbare scholieren slechts zeer oppervlakkig kennis hebben genomen van het debat over blackness en whiteness, schuiven tamelijk uitgesproken meningen het klaslokaal binnen. In dat lokaal hoort men alles, van de echo van de stem des volks, het Volksempfinden, of met een andere benaming: de ordinaire borrelpraat, tot buitengewoon sensitief mee-denken met gemarginaliseerde groepen. Dit maakt de noodzaak van een goed geïntroduceerde en gecontextualiseerde slavernijtekst alleen maar urgenter. Leerlingen zijn steeds mondiger en dat is een groot goed, maar zij zijn gelukkig in het algemeen ook wel gevoelig voor gedegen onderbouwde informatie die hun meningen een andere wending geven.
Historische en actuele contextualisering is in Suriname niet minder noodzakelijk. Erfgoed uit de tijden van de slavernij is meestal erg dichtbij, maar genuanceerde kennis over dat verleden kan nooit teveel gegeven worden en is voor de sensibilisering van het omgaan met tradities en verschillende culturen noodzakelijk, en langs die weg voor de vorming van de eigen identiteit essentieel.
Marc Verboord maakt in zijn onderzoek naar het Nederlandse literatuuronderwijs een onderscheid in cultuurgerichte en leerlinggerichte benadering. Bij een cultuurgerichte benadering van het literatuuronderwijs wordt de nadruk wordt gelegd op belangrijke en oudere literatuur. Ook wordt bij deze opvatting gefocust op literatuurgeschiedenis en tekstanalyse, waarbij de aandacht wordt gevestigd op structuur- en stijlkenmerken. De leerlinggerichte benadering van literatuuronderwijs houdt volgens Verboord in dat de leerkracht bij het uitkiezen van zijn literaire werken rekening dient te houden met de beginsituatie en interesse van zijn leerling. De leerlingen worden bij deze benadering geprikkeld een mening te vormen over allerlei maatschappelijke onderwerpen. Er wordt bijna geen aandacht besteed aan structuur- en stijlkenmerken (Verboord 2003; Van Rees & Dorleijn 2006: 220). De vraag is natuurlijk of in de praktijk van het onderwijs dit onderscheid zo scherp kan worden gemaakt. Het is eerder een kwestie van middel en doel: doel is de leerlinggerichte benadering, maar in het geval van een historische roman als De stille plantage van Albert Helman kan die benadering slechts genuanceerd vorm krijgen wanneer historische contextualisering en ook expliciete aandacht voor het lexicon van de slavernijsamenleving aan de orde worden gesteld.
Binnen het grotere verband van een meerjarig onderwijscurriculum is het natuurlijk ook van belang te wijzen op de ontwikkelingsgerichte benadering die Theo Witte (2008) bepleitte. Witte introduceerde een trapsgewijs systeem van leesniveaus en werkte dat systeem in de praktijk uit met de veelgebruikte site Lezen voor de lijst. Het is noodzakelijk rekening te houden met de leescompetentie van leerlingen, zoals die met de hulp van die site zou kunnen worden opgebouwd. In april 2016 is door Hilde Neus het initiatief genomen om een vergelijkbare site met informatie over Surinaamse literatuur te starten in Suriname. Dit plan is nog niet gerealiseerd, maar er zijn voornemens het een spoedige voortgang te verlenen.
Hoe geven we een uitgave van postkoloniale teksten voor een middelbareschoolpubliek nu concreet vorm? Ik bespreek hier een aantal punten die te maken hebben met de contextualisering van zulke teksten, en vervolgens een aantal punten van didactische aard – al raken die elkaar soms wel. De punten worden duidelijk gemaakt aan de hand van de editievan De stille plantage van Albert Helman. Er worden ook opmerkingen gemaakt over een andere tekst die evenzeer een plaats verdient in een reeks als Tekst in context: Mijn zuster de negerin (1934) van Cola Debrot.
Postkoloniale contextualisering
1.
We kunnen ons soms vergissen en denken dat teksten uit het interbellum in modern Nederlands zijn geschreven en dus gemakkelijk toegankelijk zijn. Maar dat is maar in beperkte mate zo, merkte ik toen ik met derdejaars UvA-studenten Helmans eerste prozaboek behandelde: Zuid-Zuid-West uit 1926. Ik heb zelden zo met een tekst – of met studenten – geworsteld en dat was voornamelijk het gevolg van de rooms-katholieke mindset van waaruit Albert Helmans boek geschreven is. Helmans oudste prozatekst, geschreven nog vóór Zuid-Zuid-West, te weten de novelle Mijn aap schreit, opent en sluit met een citaat uit de Summa Theologiae van Thomas van Aquino, maar is in wezen een zeer laïek boek (Van Kempen 2013b, Van Kempen 2014). Zuid-Zuid-West is echter voor hedendaagse leken-studenten nauwelijks te volgen, omdat zij de portee van soms eenvoudige woorden als hostie, altaar en missionaris niet kennen. Dit is dus al een ‘normaal’ struikelblok dat de tijdsafstand opwerpt. Dat struikelblok is er in de praktijk bijna altijd voor welke (post)koloniale tekst dan ook. Wat de boeken van Albert Helman betreft , zijn er in dit opzicht minder problemen voor De stille plantage dan voor Zuid-Zuid-West. Maar de gemiddelde lezer is niet vertrouwd met de exacte semantische lading van een plantage-opzichter, een blokhuis, slavenloodsen of een suikermolen. En dan hebben we nog niet eens gesproken van interculturele lezing, postkoloniale lezing of van historische contextualisering van de verhaalstof.
2.
Elke oudere tekst zal aan historisch perspectief winnen indien men die tekst plaatst naast recentere teksten. In het geval van een slavernijroman als De stille plantage kan zo’n jongere tekst zich evengoed óók aan de Wilde Kust afspelen, zoals de theatertekst Dagrati! Dagrati! (1984) van Edgar Cairo, of op een Caraïbisch eiland zoals De slavenopstand (1956) van J. van de Walle, Pelican Bay (2002) van Nelleke Noordervliet, De Zwarte Lord (2009) van Rihana Jamaludin of Porto Marie (2013) van Els Langenfeld. Cynthia Mc Leod, veruit de populairste auteur van historische romans (Neus 2015: 105), biedt voor het Surinaamse onderwijs natuurlijk veel materiaal ter vergelijking. Vragen naar rolverdeling en focalisatie in bijvoorbeeld haar bekendste boek Hoe duur was de suiker!? (1987) of ook in Liefde en slavernij (2010) van John de Bye kunnen de ideologische discussie op scherp stellen.
3.
Het ligt nogal voor de hand dat de actualisering van een tekst maakt dat lijnen worden getrokken van de 17de eeuw naar onze eigen tijd; als de docent dat niet doet, doen de leerlingen dat zelf wel. Ook dat is een vorm van verbreding van het perspectief en nuancering van het geschiedbeeld en het debat daarover. Voor docenten en leerlingen is het niet moeilijk recente persberichten te vinden over misbruik van arbeidskrachten in Nederland. De schattingen van mensen in slavernij wereldwijd anno nu cirkelen rondom de 45 miljoen. Opgepast: dat zou dan gemakkelijk kunnen gaan in de richting van een ongewenste nuancering, namelijk dat het totale aantal Afrikanen dat in drie eeuwen Middle Passage, te weten circa 12 miljoen, wel ‘meevalt’. Historische contextualisering mag vanzelfsprekend bijdragen aan een scherper beeld van de actualiteit, maar misschien is het verstandiger om beelden van vroegere slavernij hun eigen impact te laten hebben op het denken van jongeren over de slavernij-nu.
4.
Voor weinig belezen mensen – en studenten van middelbare scholen en voortgezette opleidingen zijn dat natuurlijk praktisch altijd – opent een tekst een panorama op een zo goed als totaal onbekende wereld. Omdat het bij oude teksten al lastig genoeg is die wereld voor nieuwe lezers te ontsluiten, is het gevaar van tunnelvisie niet denkbeeldig. Zo is in het Caraïbisch gebied en in Nederland het onderzoek naar slavernij in sterke mate gefocust geweest op de trans-Atlantische slavenhandel. Eerst recent duiken er data op die duidelijk maken dat de slavernij in Nederlands-Oost-Indië getalsmatig de cijfers over West-Indië overtreffen (Baay 2015, Van Rossum 2015). Bezien in dat licht is het opmerkelijk dat de boeken die ik noemde over blackness en whiteness, van Hoving, Wekker, Nzume en anderen, wel allemaal de afschaffing van de slavernij in de West vermelden, 1 juli 1863, maar geen van alle de afschaffing van de slavernij in de Oost, 1 januari 1860.
Laat een reactie achter