Eind negentiende eeuw laaide het antisemitisme op. Er zijn twee affaires in deze tijd die dat bevorderden. Over de schoolstrijd schreef de opperrabijn van Amsterdam een stuk: de openbare scholen waren volgens hem in handen van socialisten gekomen zodat joodse kinderen verkeerde denkbeelden kregen. Daarom sloten de orthodoxe joden zich aan bij de schoolstrijd van de protestanten en katholieken. In heel Europa was aandacht voor de Dreyfus-affaire. Een Frans-joodse officier werd er in 1894 van beschuldigd spion te zijn voor Duitsland. De beschuldiging was gebaseerd op valse verklaringen en er volgde een geheim proces. De schrijver Émile Zola vermoedde terecht antisemitische achtergronden, zocht de affaire uit en publiceerde in 1898 een krantenstuk met in knallende hoofdletters: J’ACCUSE. Hij beschuldigde de staat, de rechtbanken en de legermachthebbers ervan dat zij op antisemitische gronden Dreyfus veroordeeld hadden. Zola kreeg daarop een jaar gevangenisstraf wegens laster, maar vluchtte naar Engeland. Deze twee affaires maakten bij de jonge joodse schrijver Herman Heijermans zo veel los dat hij een toneelstuk scheef, Ghetto (1898), over antisemitisme en hoe dat bevorderd werd door de oppositie tussen orthodoxe en vrijzinnige joden. Het stuk trok ongelooflijk veel belangstelling, er waren binnen een paar maanden meer dan honderd voorstellingen en in de pers werd het stuk zowel vernietigend als enthousiast besproken. Heijermans liet in het stuk een orthodoxe lepe lompenhandelaar botsen met zijn progressieve zoon. Sommige critici meenden dat Heijermans met die sjacheraar joodse stereotyperingen, zoals die in Shakespeare’s Shylock, versterkte en dus bijdroeg aan het antisemitisme.
Mijn vrouw drong erop aan, we moesten toch echt naar de Hollandsche Schouwburg waar een nieuw stuk van een jonge joodse schrijver speelt. Dit zou pas zijn tweede of derde toneelstuk zijn, maar iedereen spreekt er al over. In de schouwburg schijnt het extra druk en ook extra levendig te zijn, omdat er in de parterre veel mensen uit de joodse buurt bijeenkomen die luidkeels commentaar leveren. Ik zei mijn vrouw nog dat ik daar niet van gediend was, maar zij vond dat we zulke stukken ook moesten zien ‘om erbij te horen’. Nou, dat heb ik geweten, wat heb ik erbij gehoord!
Je moet het je zo voorstellen. In het eerste bedrijf zie je een schamel uitdragerijtje, aan tafel zit de lompenbaas Sachel, er komt een zielige klant binnen die kleding komt belenen. De blinde Sachel snauwt de man en zijn spullen af, ‘Geen cent waard. Helemaal niks. Prullen.’ Meteen was er in de parterre geroezemoes, ik kon niet horen of ze daar nu vonden dat het wel erg voorspelbaar was, zo’n lompenjood, of dat ze gewoon meeleefden met die arme klant die geld nodig had voor z’n zieke vrouw. Op het toneel staat ook een dienstmeisje dat voor de klant partij trekt, maar zodra die man weg is, scheldt Sachel haar verrot. Als ze een jodenmeid was geweest zou ze ‘leper’ zijn geweest, meent hij.
Enfin, op een gegeven moment komt een vriend op bezoek, die samen met Sachel een huwelijk bekokstooft tussen diens zoon Rafaël en de dochter van de vriend. Het dienstmeisje luistert dat gesprek af en zonder dat de twee joden het zien, barst ze in tranen uit. Waarom weten we dan nog niet. Die twee bakkeleien over het geld dat ze voor het bruidspaar op tafel moeten leggen. Nou ja, daar hoef je toch niet zo de nadruk op te leggen, meen ik, dat joden geldbelust zijn. En ondertussen eten ze boterkoek en snoeven ze over hoe goed hun vrouwen in de keuken zijn. Dan komt Rafaël thuis, die zijn vader verwijt dat die z’n klanten oplicht. Sachel maakt zich daar vanaf door te zeggen dat iedereen dat doet – waarop Rafaël hem toebijt: ‘Ons héle volk is ontaard.’ Toen had je de parterre moeten horen: gefluit, gesis, iemand riep keihard dat de politie deze zin verboden had.
In het tweede bedrijf kom je erachter dat Rafaël en het christelijke dienstmeisje Rose een verhouding hebben, ze is zelfs zwanger. Rose brieft aan Rafaël door wat zij gehoord heeft over het geplande huwelijk, en verwijt hem dat hij haar maar als een sjabbesmeid ziet en dat een jood nooit met haar zal trouwen. Rafaël bezweert dat het jodendom voor hem passé is. Dat leidt tot een harde discussie tussen Rafaël, zijn vader en een rebbe. De rebbe verwijt Rafaël dat hij de joden met zijn denkbeelden over integratie verraadt, Rafaël werpt hem voor de voeten dat de joden het getto in stand houden en er zelf schuldig aan zijn dat ze buiten de maatschappij staan: ‘Ontken ’t niet, rebbe Haëzer! Ze hebben ons uit de getto’s gelaten – we zijn tóch bij elkander gebleven. We hebben elkaar opgezocht. We hebben ons uitverkoren gevoeld – nee, schud je hoofd niet – stràks heb je ’t zelf gezeid. – We hebben ze als vréémden beschouwd, als vréémden behandeld. Hùn vrouwen hebben we…. hebben we betááld, – de onze getroùwd!’ Ja en toen barstte het publiek los. Applaus van de hogere rangen, rumoer in de parterre. Alweer een barse stem: de politie heeft die zin over betaalde vrouwen verboden!
In de pauze was er een enorm kabaal tussen jonge joden en oude joden. Niet te geloven hoe dat gaat als je dat volk hoort rebben, vrouwen en mannen, allemaal door elkaar heen. Heijermans kent dat gekwek goed, dat was op toneel ook wel duidelijk wanneer Sachel en zijn vrouw elkaar uitschelden. Na de pauze proberen Sachel en zijn vriend nog om Rose af te kopen, en Sachel liegt haar voor dat Rafaël niets meer met haar te maken wil hebben. Dan springt Rose in de gracht. Eigenlijk zou het stuk dan het best afgelopen kunnen zijn, maar Rafaël komt nog op, beseft dat zijn vader Rose de gracht ingejaagd heeft en vertrekt dan terwijl hij uitroept dat hij een missie heeft om de wereld te verbeteren.
Ik vond het slot maar niks, en het publiek was aan het eind ook terneergeslagen, het applaus was na afloop veel minder dan bij de pauze. Mijn vrouw vond het toch goed dat we gegaan waren: zo zie je maar dat het in de jodenbuurt toch ook echt aan het veranderen is, zei ze.[1]
[1] Later heeft Heijermans het eind veranderd. In de Toneelwerken (Heijermans 1965, dl. 1, 175-241) staat een versie waarin Rose geen zelfmoord pleegt, maar met Rafaël een nieuw leven begint. De versie hier is gebaseerd op de 2e druk (Heijermans 1899).
Dit is de aflevering van een serie fictieve dagboeken van 19e-eeuwse lezers die Marita Mathijsen de afgelopen maanden op haar eigen weblog plaatste.
Laat een reactie achter