Na de dood van Hans Christian Andersen schreef J.P. Hasebroek (de twee kenden elkaar) onderstaand gedicht.
Andersen’s droom
Op Rolighed* verrijst een sponde:
Daar naakt eens kranken jongste stonde;
Daar strekt de dood haar koude hand
Naar Andersen op ’t ledekant.
De kranke droomt. O! in die droomen,
Wie zegt, wat beelden tot hem komen?
Och of, verkwikt door sluimrings dauw,
De kranke zelf ’t ons zeggen woû!
Maar hoor! hij spreekt: ‘Ik droomde: ’t leven,
Nu zwak, had mij voor goed begeven:
’k Was dood; maar zie! uit al mijn leên
Ontsproten bloemen om mij heen!’
O zoete droom! profetisch tevens!
Belofte eens onvergangbren levens,
Vervuld in volle werklijkheid
In ’t lot, den Dichter toegeleid!
Hij stierf, maar de immergroene zode,
Die de asch dekt van den grooten Doode,
Geurt van ’t gebloemte, dat haar tooit:
Des dichters ‘Sproken’ sterven nooit!
J.P. Hasebroek (1812-1896)
uit: Sneeuwklokjes (1878)
Rolighed: naam van het huis van vrienden van Andersen, waar hij zijn laatste weken (maanden?) verzorgd werd.
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere werkdag een gedicht per mail.
Laat een reactie achter