Mijmering
Voor ik haar had gezien was dof en koud
De zomersche natuur, zoo warm en licht, –
In ’t beekgeruisch hoorde ik geen stillen kout,
Voor mij was bloem noch star een zoet gedicht;
Haar lief te hebben werd mij tot een plicht,
Toen ik haar ’t eerst en lang had aangeschouwd, –
Elke ademtocht was slechts aan haar gericht, –
Zij scheen me éen enkel wezen, duizendvoud:
Zij was, veelvuldig mededoogend, éen:
Een klaar verstand streek over diep gevoel,
Gelijk een vlotte beek langs bloemen heen;
Zij, waardig duizend zielen aan te biên,
Worde aan den waardigste ten levensdoel!
Ik zei vaarwel: ik zal haar wederzien.
Jacques Perk (1859-1881)
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere werkdag een gedicht per mail.
Laat een reactie achter