Onder neerhangende takken
Legeren roovers,
Leeren de beer en ’t gestolen
Meisje dansen;
Roffelen klanken,
Dof en eentonig,
Doen de zweep knallen.
De beer brult en waggelt
Boven een oven.
Ginds, op twee koorden,
Tusschen wagens gespannen,
Ziet men de schoone
Bij rusteloos pogen
Steeds weer struikelen en vallen.
Hendrik de Vries (1896-1989)
uit: Toovertuin (1946)
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere werkdag een gedicht per mail.
Laat een reactie achter