Enige tijd geleden viel het me op dat een vriendin van mij in haar mailtjes een constructie gebruikte die ik in eerste instantie nogal irritant vond. Voor de goede orde noem ik het maar de ‘X is Y te noemen’-constructie. Ze schreef bijvoorbeeld dingen als:
(1) De film was heel bijzonder te noemen.
Zoals dat altijd het geval is als je ergens op gaat letten, bleek de constructie al in een vergevorderde staat van verspreiding te verkeren en kwam ik hem vervolgens steeds tegen op internet, maar ook op tv. Tijd dus om me niet meer te ergeren, maar om te achterhalen wat de vorm en betekenis van de constructie is.
De basisvorm van de constructie bestaat uit een zelfstandig naamwoord (X) dat functioneert als onderwerp, een koppelwerkwoord zoals zijn, een adjectief of zelfstandig naamwoord (Y) en de infinitief van noemen. De constructie heeft een passieve zinsstructuur waarbij het logisch subject van noemen, degene die noemt, niet wordt uitgedrukt en daardoor een niet gespecificeerd karakter krijgt. Het adjectief/zelfstandig naamwoord (Y) functioneert als derde valentie (z) van het werkwoord noemen (niet nader gespecificeerde x noemt y z). Er zijn ook variaties op deze structuur met kunnen met min of meer dezelfde semantiek:
(2) Een actief jaar kan 2015 wel genoemd worden voor de Vriendenorganisatie en Museum Arnhem.
(3) Je kunt het flauw noemen dat ze de olieproductie op peil houden en de CO2-uitstoot die dat veroorzaakt, gaan compenseren.
Er zijn twee grammaticale kenmerken van de constructie die van belang zijn: (i) het gebruik van het werkwoord noemen en (ii) het gebruik van de modale passiefconstructie of een andere constructie waarbij degene die ‘noemt’ een algemeen karakter heeft.
Bij de ‘X is Y te noemen’-constructie noemt de spreker vaak een eigenschap die opmerkelijk of opvallend is. Door deze constructie te gebruiken kiest de spreker precies de juiste term. Dat is heel duidelijk in het volgende voorbeeld:
(4) Wanneer begint de storm? Ten eerste, het is geen storm te noemen. Er komt een actieve buienlijn voorbij in Nederland.
Doordat niet wordt uitgedrukt door wie iets genoemd wordt presenteert de spreker bovendien een eigenschap als iets wat niet puur zijn of haar eigen oordeel is maar wat ook door anderen zo genoemd zou kunnen worden.
Het talige verschijnsel waar we het over hebben is een voorbeeld van wat Langacker (1990) subjectificatie noemt. Een spreker kan bij het uiten van een zin kenmerken van de Ground (de spreker, de hoorder of andere omstandigheden van de spreeksituatie) impliciet laten, bijvoorbeeld:
(5) Het is bijzonder.
In dit geval is niet expliciet gemaakt van wie het oordeel is, en daarmee is de uiting subjectiever dan in de zinnen hieronder, waarbij het oordeel gepresenteerd wordt als de mening van de spreker (6) of iets wat door anderen zo genoemd wordt (7):
(6) Ik vind het bijzonder.
(7) Het is bijzonder te noemen.
En dan Arie Verhagen. Hij wijst erop dat bij zaken als deze de intersubjectieve relatie tussen de spreker en de hoorder een rol kan spelen (Verhagen 2005). Zo kan een reden zijn dat de spreker de ‘X is Y te noemen’-constructie kiest en niet de subjectieve constructie als in (5), dat hij zich wil indekken tegen het idee dat iets eigenlijk een puur persoonlijke mening is die te stellig wordt geponeerd. Hij gebruikt daarom, in tegendeel, een iets ingewikkeldere en iets ‘objectievere’ constructie die de eigenschap juist heel precies benoemt. Een goed voorbeeld daarvan is de volgende kop van een artikel van de burgemeester van Amsterdam in de NRC:
(8) Het Sinterklaasfeest is niet racistisch te noemen. Waarom de intocht van Sinterklaas in Amsterdam toch een vergunning krijgt, verklaart Eberhard van der Laan.
De constructie lijkt opvallend goed samen te gaan met negatie. Dat is geen toeval, want in zulke gevallen gaat het steeds om contexten waarbij de spreker alvast inspeelt op een verkeerde aanname van de hoorder, in dit geval dat je het Sinterklaasfeest wél racistisch kan noemen. Bovendien speelt hierin ook nog het modale karakter van de passieve infinitiefconstructie een rol (zie daarvoor Boogaart 2006). De frase ‘is te noemen’ kan makkelijk geparafraseerd worden met ‘kan (mag) genoemd worden’. Ook dit komt overeen met het idee dat de spreker aangeeft dat het niet puur zijn of haar eigen mening is dat een bepaalde kwalificatie wordt gegeven, maar dat er voldoende objectieve evidentie is dat iets zo genoemd mag worden.
Kortom: iets ingewikkelder, objectiever, preciezer en metatalig. Heel erg Arie Verhagen dus!
Referenties
Boogaart, Ronny (2006). ‘Het is te zien hoe dat je het ziet’. De modale infinitief in Nederland en België. Voortgang, jaarboek voor de neerlandistiek 24, 37-50.
Langacker, Ronald (1990). Subjectification. Cognitive Linguistics 1, 5-38.
Verhagen, A. (2005). Constructions of intersubjectivity. Discourse, syntax, and cognition. Oxford: Oxford University Press.
Laat een reactie achter