VI
Ik wil u al dieper indenken, dood,
zóó dat ge in mij groeit gelijk een kind.
Zijt ge ons kind niet, als het avondrood
vervaluwt en de schemering begint?
Ik wil u indenken tot ik u ken,
zoover het levende u vermag te kennen,
tot uw blik mij vertrouwd werd door lang wennen,
tot ik eigen met u geworden ben.
Als ge dan komt, de lang-verwachte gast
van onze waakgedachte’ en onze droomen,
zal ik niet angstig zijn, zelfs niet verrast,
maar, u begroetend met een ‘welgekomen’,
u volgen naar de poort, die uwe hand
ontgrendelt, – de donkere poort waarachter
gespreid ligt het oneindig land,
nevelbedekt, waarvan ge zijt de wachter.
Henriette Roland Holst (1869-1952)
uit: Tusschen tijd en eeuwigheid (1934)
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere werkdag een gedicht per mail.
Laat een reactie achter