Het lied van het morgenlicht
Ik groet het morgenlicht maar of het zich laat groeten
de voeten der voorbijgangers laten zich beter groeten
wij moeten zeggen zij ondanks het morgenlicht
ik knik ze toe houd moed zeg ik het licht maakt je toch blij
ze knikken terug maar ze geloven niet ze gaan voorbij.
Het morgenlicht houdt zich nu bezig met de dingen
de pasgewassen trams de rails het draad erboven
de fietssturen de ramen en de raamkozijnen
de dingen kunnen in het morgenlicht geloven
het water van een gracht wordt zonder kleren aan
zo heilig als de heilige sebastiaan.
En ook de kar de man ernaast de haring op de kar
zij roepen eensgezind en zonder dat zij opzien baren
het morgenlicht nabij en ook ikzelf ik groet
het morgenlicht maar of het zich laat groeten
wij moeten zeggen wij dit is het morgenlicht
wij moeten zeggen wij het licht is ons gezicht
wij moeten zeggen wij het licht gaat eenmaal dicht.
Hans Andreus (1926-1977)
uit: Muziek voor kijkdieren (1951)
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere werkdag een gedicht per mail.
Paulus Koetsier zegt
Geachte heer Noë, Dank voor de meeste gedichten die ik bij mijn ontbijt van u krijg voorgeschoteld. Vaak maken ze me blij, zoals laatst nog van Anna Blaman. Soms stemmen ze mij tot nadenken en af en toe haal ik alleen maar de schouders op, zoals vandaag. Ik vraag mij dan af waarom ik daar dan niet sta. Ik kan het niet laten, ik sluit een opmonterend versje in:
OCHTENDWANDELING
ik liep al vroeg, van acht tot negen
en haalde krentenbrood
het woei niet en er viel geen regen
ik wilde zelfs niet dood
ook kwam ik nog een veulen tegen
en vlakbij Goey & Koot
zag ik een stoot d’r stoepje vegen
ik dacht was zij maar bloot
zo liep ‘k al vroeg langs aller wegen
waarbij ‘k een liedje floot
zo’n toestand is een ware zegen
genade in het groot
‘k heb er niet eens voor kromgelegen
’t viel zomaar in mijn schoot