De waare schoonheid
Dorinde en Clorimeen doen meenig hart ontvonken,
Verschillend is het schoon dat haar te beurte viel.
De schoonheid van Dorinde is enkel in haar lonken,
En die van Clorimene is enkel in haar ziel.
Dorinde moog’ ten doel van meêr bewondring strekken,
’t Is kiescher hartstriumf, dien Clorimeen behaalt:
Elk heeft geene oogen voor vergode zieletrekken;
De dwaaste ziet den glans waarmeê de schoonheid praalt.
Gelijk die Vorsten die een bloeiend rijk regeeren,
Heerscht Clorimene slechts daar orde en rede ontspruit:
Dorinde is in den smaak der oostersche Opperheeren,
Tot over t barre zand strekt haar gebied zich uit.
Die lonk moog’ ’t koelste hart in uwe boeien kluistren;
Die blos beschaam de roos, Dorinde ’t streele u vrij,
Maar ieder dag die iets dier schoonheid zal ontluistren,
Zet Clorimenes schoon een eedler luister bij.
Juliana Cornelia de Lannoy (1738-1782)
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere werkdag een gedicht per mail.
Laat een reactie achter