De wonderbaare daad
Met recht, ô Herkules! roemt elk uw groote daaden:
Wat schrikdier heeft uw wieg ooit strafloos aangerand?
Moest Lerna’s wreed gedrocht niet vallen door uw hand?
Hebt gij Cerbeer’ niet zelv’ met ketenen belaaden?
En gij, Hebreeuwsche Held, door Delila verraaden,
Wie was u ooit gelijk, die Leeuwen overmant?
Die op een’ steilen berg de Poort van Gaza plant,
En Tempels nederschudt gelijk verdorde bladen?
Maar wijk, ô Simson, wijk: gij ook, Alcmena’s Zoon:
Een Vrouw, een teedre Maagd, stelt eedler kracht ten toon,
Waar toe hebt ge, ô Natuur, mijn zwakke Sex verkoozen?
Hoor Neêrland! hoor een daad, die nimmer volk vernam!
De wakkre Fortia, de glorie van haar stam….
Maar zacht, zij mint geen’ lof, ik wil haar niet doen bloozen.
Juliana Cornelia de Lannoy (1738-1782)
In ‘De Wonderbaare Daad’ wordt de heldendaad niet benoemd. De Lannoy voert twee befaamde helden op, Hercules en Simson, en plaatst die tegenover een onbekende heldin: Fortia, de sterke. Van de twaalf heldendaden van Hercules noemt zij er twee: hoe hij de Hydra en Cerberus versloeg; van Simson verhaalt zij hoe hij, “door Delila verraaden”, toch uiteindelijk zijn kracht herwon en de steunpilaren van de tempel zo deed schudden dat de tempel instortte en de Filistijnen bedolf. Maar nu moeten beide mannen wijken voor een “Vrouw, een teedre Maagd” met “eedler kracht”. De Lannoy vraagt zich af: “Waar toe hebt ge, ó Natuur, mijn zwakke Sex verkoozen?” en roept heel Nederland op te luisteren naar een heldinnendaad, die tot nog toe verborgen is gebleven, van de “wakkre Fortia, de glorie van haar stam…. Maar zacht, zij mint geen’ lof, ik wil haar niet doen bloozen”.
W.R.D. van Oostrum
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere werkdag een gedicht per mail.
Laat een reactie achter