Gheswinde Grysaert, die op wackre wiecken staech
De dunne lucht doorsnijt en, sonder seyl te strijcken,
Altijt vaert voor de wint, en yder nae laet kijcken;
Doodtvyandt van de rust, die woelt by nacht by daech;
Onachterhaelbre Tijt, wiens heeten hongher graech
Verslockt, verslint, verteert, al watter sterck mach lijcken;
En keert, en wendt, en stort Staten en Koninckrijcken;
Voor yder een te snel hoe valdy my soo traech?
Mijn Lief sint ick u mis verdryve’ ick, met mishaghen,
De schoorvoetighe tijdt, en tob de langhe daghen
Met arbeydt avondtwaerts; uw afzijn valt te bangh.
En mijn verlanghen kan den Tijtgod niet beweghen,
Maer ’t schijnt verlanghen daer zijn naem af heeft ghekreghen,
Dat ick de Tijt die ick vercorten wil, verlangh.
P.C. Hooft (1581-1647)
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere werkdag een gedicht per mail.
janeleusink zegt
Blij verrast, my favorite. Dank