De luipaard in Van den vos Reynaerde II
Over de luipaard in Van den vos Reynaerde verschillen de meningen nogal, maar de meeste onderzoekers zien hem als boosaardig. In een kleine serie wil ik uitleggen hoe Firapeel aan zijn slechte naam komt en wil ik hem rehabiliteren. In de vorige blog betoogde ik dat Firapeel ten onrechte als een boosaardig dier geframed wordt, omdat hij een bastaard is. Zijn slechte naam heeft hij echter al in de negentiende eeuw gekregen en in deze blog wil ik laten zien hoe Firapeel daaraan gekomen is.
In zijn literatuurgeschiedenis Stemmen op Schrift trektVan Oostrom de Middelnederlandse literatuur onze eigen wereld in. Door de bewoording ‘spindoctor’ suggereert hij dat Firapeel een verre voorloper was van mensen als Dominic Cummings, Jack de Vries en Noël Slangen. De laatste is trouwens een verzamelaar van Reynaertboeken.
Die opvatting is geen simpele projectie van het heden op het verleden, maar dat doet hij na de verschillende interpretaties van het slot op hun waarde gewogen te hebben en al dan niet instemmend te bespreken, wat het overigens moeilijk maakt te onderscheiden of hij nu de mening van iemand anders weergeeft of die van zichzelf. Zo komt hij tot de slotsom dat Firapeel een politieke pragmaticus is met een scheutje Raspoetin en Machiavelli. Onder ‘de zelf benoemde staatsman Firapeel’ maakt de sacrosancte macht van Nobel plaats voor opportunistisch beleid en strategie. ‘Er is misschien (mijn cursivering) geen recht gedaan, maar in elk geval wel rechtgesproken’. (p. 477-478) Als bron voor die laatste opvatting verwijst hij naar mijn artikel ‘Vrede en Pays’.
Het ‘misschien’ drukt gelukkig het nodige voorbehoud uit, want Van Oostrom geeft niet ‘loepzuiver’ mijn opvattingen weer. Ik had toch echt geschreven dat op de zoen die Firapeel maakte tussen de koning en zijn baronnen niets aan te merken is, waardoor Firapeel een virulente koningscrisis kon bezweren. Ook na mijn tegenwerpingen, blijft voor Van Oostrom de rol van Firapeel nog steeds problematisch. (p. 12) Dat komt door het gewicht van de traditie om Van den vos Reynaerde te lezen als een kritiek op de macht en zo relevant te houden voor onze eigen tijd. De visie van Van Oostrom is grotendeels gebaseerd op wat Arendt in 1965 schreef in zijn dissertatie Die satirische Struktur des mittelniederländischen Tierepos “Van den vos Reynaerde.
Voor Arendt is Firapeel de vertegenwoordiger van een nieuw soort koningschap, een ‘Vernunftkönig’, de eerste staatsman uit de literatuurgeschiedenis met machiavellistische trekjes, de belichaming van een meer praktische politiek. (Arendt, p. 287-293) Arendts interpretatie kwam in 1965 niet uit de lucht vallen. Hij bouwde voort op wat de grondleggers van de reynaerdistiek Buitenrust Hettema en Muller respectievelijk in 1909 en 1912 schreven. Zij schreven echter niet over de introductie van een nieuw soort koningschap, maar over een herstel van het oude. Arendt gaf een opmerkelijke draai aan hun interpretatie, klaarblijkelijk omdat hij machiavellisme niet zag als iets van alle tijden.
Van Muller nam Arendt over dat het slot niet origineel was, een nu verlaten opvatting. Een van Mullers redenen om het slot niet als oorspronkelijk te beschouwen is dat de uitlevering van Belijn en zijn magen aan de baronnen Bruun en Isegrim in strijd was met de ironische geest van het werk. Dit slot was te didactisch en vooral te satirisch van karakter om origineel te zijn. (zie TNTL XXXI p. 242-247 en Exegetisch Commentaar, p. 31 en p. 183 p. 31 en p. 183) Daarmee nam Muller expliciet afstand van zijn rivaal Buitenrust Hettema.
Buitenrust Hettema had er geen moeite mee slot te zien als een voorbeeld van ‘wan-recht’, dat perfect paste bij de geest van het werk. ‘Pays van allen dinghen’ maken wel de aartskonkelaars ten koste van ’t recht’, schreef hij in het commentaar bij zijn editie. Die visie had hij ook van een ander. Buitenrust Hettema beriep zich op een studie van de Duitse geleerde Lübben, die hij op een voor hem kenmerkende wijze citeert zonder de hoofdletters over te nemen: “Bitterer sarkasmus auf den gerechtigkeitssinn der grossen, die wol ihre sünden büssen wollen aber auf dem rücken eines anderen.” (Buitenrust Hettema p. 82 naar Lübben, p. 253 (vs 3201)). Na Muller en Buitenrust Hettema hebben onderzoekers er niet meer aan getwijfeld dat door het optreden van Firapeel recht moest wijken voor macht. Hellinga, Arendt, Lulofs, Bouwman en Van Daele onderschrijven allen de opvatting dat Firapeels handelen immoreel is. Hellinga noemde in zijn artikel ‘Het laatste woord is aan Firapeel” de luipaard de koning van de nacht, impliciet vergeleek hij dit dier met de Duitse bezetter. Zo ver wilde zijn voormalige assistent Lulofs niet gaan. Voor Lulofs was de luipaard een bastaard die recht laten gelden boven macht, een machiavellistisch dier. (p. 289-290) Bouwman en Van Daele hebben die opvatting geradicaliseerd door aan Firapeel de ondergang van het hof toe te dichten.
Bij nadere beschouwing blijkt die visie minder stevig onderbouwd te zijn dan de algemene instemming doet vermoeden. De reden is simpel. Lübben becommentarieerde in 1867 niet Van den vos Reynaerde maar de Nederduitse Reynke de vos. Die tekst gaat weliswaar terug op onze Reynaert, maar met veel tussenschakels waarbij de tekst aangepast werd.
Reynke gaat via een grotendeels verloren rijmdruk uit de late vijftiende eeuw terug op Reynaerts historie, die naar ik aanneem dateert uit het begin van de vijftiende eeuw. Het eerste deel van Reynaerts historie is bijna letterlijk overgenomen van Van den vos Reynaerde, in het tweede deel keert de vos terug en verovert de macht aan het hof.
De dichter van Reynaerts historie voegt aan het slot toe dat de vete tussen de schapen en de wolven door de koning niet gezoend kon worden. (B 3476) Daarmee karakteriseert hij de zoen die Firapeel maakt weliswaar niet als onrechtmatig, maar keurt hij wel het eeuwigdurende karakter af. Er kon door die rechtsfiguur nooit een einde gemaakt worden aan de vete tussen de wolven en de schapen. De dichter heeft deze toevoeging waarschijnlijk om twee redenen gemaakt. De eerste is een literaire. Een goed einde midden in het verhaal paste niet. Deze passage moest daarom omgewerkt worden tot kritiek op de handelwijze aan het hof van Nobel. De tweede is een rechtshistorische. De rechtsfiguur van een eeuwigdurende vete werd als ongewenst gezien in een samenleving waar de vorst steeds meer het geweldmonopolie naar zich toe trok.
Aan het eind van de vijftiende eeuw voorzag de maker van de Middelnederlandse rijmdruk de tekst van moralisaties, die ook overgenomen en uitgebreid zijn in de Reynke. Daar staat:
…so wan etlyke heren vnde vorsten in der werlde twydrachtich syn vnde se syck vorlyken vnde myt malckander soenen, vnde ere vyentschop wert ghestyllet, dyt wert betalet myt deme ghemenen volke, myt deme gude der vndersaten, myt ereme suren swete vnde blode, ghelyck hir is ghesecht van deme rambocke vnde syneme slechte, dat myt ene de soene wart ghemaket, twysschen deme konnynge vnde Brunen vnde Ysegryme. (naar Goossens ed., Reynaerts historie Reynke de Vos, p. 259)
Als verschillende heren en vorsten strijden en tot een vergelijk komen, zich met elkaar verzoenen en hun vijandschap beëindigen, dan laten zij het gemene volk opdraaien voor de kosten, met de bezittingen van de onderdanen, met het zure zweet en bloed van de armen. Zoals hier blijkt uit het lot van de ram en zijn geslacht, doordat met hen de zoen werd gemaakt tussen de koning en Bruun en Isegrim.
Belijn en zijn familie worden in deze laatste moralisatie met het gewone volk gelijkgesteld, wat natuurlijk in flagrante tegenspraak is met de eervolle positie van de ram als hofkapelaan. Juist op basis van deze er met de haren bij gesleepte moralisatie besluit Lübben dat de passage waar Firapeel ingrijpt, getuigt van een bitter sarcasme op de gerechtigheid van de grote heren. Buitenrust Hettema verklaart deze interpretatie ook nog eens van toepassing op Van den vos Reynaerde.
De visie van Arendt op het slot, die Van Oostrom met instemming citeert, berust dus op drijfzand. De reden daarvoor is simpelweg dat deze visie uiteindelijk niet gebaseerd is op een analyse van Van den vos Reynaerde,maar teruggaat op een moralisatie bij Reynke de vos. Die moralisatie is de bron van een lange onderzoekstraditie. Deze onderzoekstraditie weegt in de reynaerdistiek zwaar door. Het zorgt ervoor dat we door een donkere bril naar de Reynaert blijven kijken. De hofkritiek is misschien iets dat we verwachten van een Reynaertdichter, maar een einde waarin een koningscrisis bezworen werd, was een verrassend en bevredigend einde voor een publiek in de dertiende eeuw. In een volgende blog ga ik erop in hoe Firapeel gebruik maakte van de fouten die Reynaert maakte om de vrede aan het hof te herstellen.
Laat een reactie achter