De autonome senior tijdens ochtendzorg
Hoe praten zorgverleners en senioren met elkaar tijdens het wassen en aankleden in de ochtend? Daarover gaat het proefschrift dat ik vandaag verdedig in Groningen. Ik maakte video-opnamen en keek daarbij onder andere naar de verschillende manieren waarop de zorgverleners tijdens die ochtendroutine een verzoek deden aan de oudere om iets aan zijn lichaamshouding te veranderen om zo de zorg beter te kunnen laten plaatsvinden (‘ga maar weer zitten’). Voortgangsverzoeken worden zulke stukjes gesprek wel genoemd.
In totaal vond ik 330 voortgangsverzoeken. Ik onderscheidde twee soorten. Het eerste, meest voorkomende type, zijn gezamenlijk uit te voeren verzoeken zoals ‘andere arm’, ‘ga maar zitten’ of ‘mag u even vasthouden’. Tijdens zo’n relatief compact verzoek hebben de deelnemers fysiek contact met elkaar of verkeren heel dicht in elkaars lichamelijke nabijheid, terwijl ze allebei duidelijk gericht zijn op de lopende activiteit.
Het tweede type verzoek, waarbij de senior alleen iets moet doen, kent twee vormen: een ‘u-mag’-verzoek (‘u mag weer gaan zitten’) en een verzoek in de vorm van een vraag (‘wilt u even gaan staan?’). Dezeverzoeken komen vaak voor tijdens overgangen tussen hoofdactiviteiten, zoals tussen afdrogen en aankleden. Hier is er een zekere afstand tussen de zorgverlener en de senior. De gespreksdeelners zijn hier minder duidelijk samen met iets bezig en deze voortgangsverzoeken zijn vaak explicieter geformuleerd dan verzoeken van het eerste type.
Beide typen voortgangsverzoeken hebben een aantal opvallende overeenkomsten. Wat er gezegd wordt is bijvoorbeeld minder belangrijk dan wat de gespreksdeelnemers doen. Men is dan ook klaar met dit onderdeel van de interactie als de gevraagde fysieke handeling is voltooid.
De autonome senior
Er viel me nog meer op. Zo laat de zorgverleners enerzijds met hun formuleringen blijken dat ze erop vertrouwen dat de ander de gevraagde handeling ook kan uitvoeren. Tegelijkertijd vermijden ze expliciete aandacht voor lichamelijke tekortkomingen van de senior. Ze moedigen de senior aan om te doen wat hij of zij kan, en de verzoeken worden dan ook vrijwel altijd meteen ingewilligd. Op deze manieren krijgt en neemt de senior dus de gelegenheid om zich tijdens de interactie te presenteren als een fysiek competente deelnemer en samenwerkingspartner in de zorg. De oriëntatie van beide deelnemers op de autonomie van de senior lijkt zo het organiserend principe te vormen van dit soort gesprekjes.
Praktische implicaties
Mijn analyses laten zien dat gesprekjes tijdens de ochtendzorg complexe gebeurtenissen zijn waarbinnen de deelnemers hun samenwerking op verschillende manieren en in harmonie realiseren. Bovendien blijken die fysieke zorginteracties de deelnemers een vruchtbare omgeving te bieden om een zekere autonomie van de senior actief tot stand te brengen.
Een praktische aanbeveling uit dit onderzoek, voor zorgprofessionals en voor de opleidingen die zich bezig houden met de training van zorgverleners, is om zich meer bewust te zijn van de complexiteit van dit soort interacties. Zo kan het oefenen van fysieke zorg gekoppeld worden aan het ontwikkelen van bewustzijn van wat er allemaal gebeurt in interactie. Het gaat er niet zozeer om of wat je zegt tijdens de zorg ‘goed’ of ‘fout’ is, maar wat het doet in het gesprek.
Agnes Engbersen. Assisting Independent Seniors with Morning Care: how care workers and seniors negotiate physical cooperation through multimodal interaction. Proefschrift, Rijksuniversiteit Groningen, 2021. Hier te vinden.
Laat een reactie achter