De tweede vrouw
Stil, huivrend, sluipt met aarzeltrage voeten
Door ’t oude huis de jonge vrouw en, laf,
Als ’t bange kind, dat vreest, een schim te ontmoeten,
Van de éene kamer wendt zij de oogen af.
Verledenhuis, waar saam zij leven moeten,
Zij en die doode, kil, vol geur van ’t graf!
Haar meisjesdroom met harteleed doet boeten
De wraak van Haar, wie ’t eerst hij liefde gaf.
Daar, in die kamer, treuren nog haar klêeren.
Een boek ligt open, waar zij ’t laatst in las.
Als op een altaar, roze en lelie eeren
Haar beeltenis —
Nu vroom berusting leeren!
Doch zij, die leeft, voelt wanhoop haar doorsperen
En weent — en wou dat zij de doode was.
Hélène Swarth (1859-1941)
uit: Beeldjes uit vrouwenleven (1938)
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere werkdag een gedicht per mail.
Laat een reactie achter