Een naam
De lenteschemer vult met lauwe donzen
Viool- en violier- en mei-aromen
Het stil vertrek, waar ’t meisje zit te droomen,
Aan ’t hart gevlijd, dat ze aan haar mond voelt bonzen.
De man, al grijzend, laat zich zoel doorloomen,
De hand als zeegnend, op het zachte bronzen
Jongmeisjeshoofd – Is dit in Léthé plonzen?
Hij voelt, als vroeger, jeugd zijn bloed doorstroomen.
Hij zucht een naam – ’t is fluistren, meer dan spreken.
Maar háar naam is ’t niet – Zij won laat zijn liefde.
Flink veert zij op, doet dapper of ’t niet griefde,
Of zij ’t niet hoorde – Later mogen leken
Haar stille tranen, of haar hart zou breken,
Om ’t éene woord, dat wreed haar heil doorkliefde.
Hélène Swarth (1859-1941)
uit: Beeldjes uit vrouwenleven (1938)
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere werkdag een gedicht per mail.
Laat een reactie achter