Vooropgesteld: (ook) van mij had Jeroen Brouwers de P.C. Hooftprijs mogen (of zelfs moeten) krijgen. Dat – voor alle zekerheid – gezegd hebbende, buig ik mij over dat kruiperige ingezonden briefje van Alle Lansu in de Volkskrant van laatstleden vrijdag.
Lansu, jurylid van de P.C. Hooftprijs 2010 (die naar Charlotte Mutsaers ging), schrijft dat hij had voorgesteld Brouwers de prijs toe te kennen.
‘Mijn voorstel werd toen geblokkeerd door mijn Vlaamse jurycollega Geert Buelens, met het argument dat Brouwers “zo’n prijs toch niet nodig had”. Alsof het om een aanmoedigingsprijs ging. Helaas waren de andere juryleden onder de indruk van dit oneigenlijke argument.’
Waar te beginnen met wat er fout is aan deze brief?
Heel feitelijk kun je vaststellen dat hier gewoon gebeurt, wat gebeurt in juryberaadslagingen – en eigenlijk in alle vormen van overleg – en dat het gaat zoals het hoort te gaan: je doet een voorstel en dat levert een tegenreactie op. In dit geval overtuigde Buelens’ antwoord de grootst mogelijke meerderheid van de jury en dat is dan spijtig voor de eenling. Lansu’s formulering dat zijn voorstel werd ‘geblokkeerd’ is kwaadaardige framing van hoe zulke discussies onder gelijkwaardige deelnemers verlopen.
Vier van de vijf juryleden wilden Brouwers in 2010 de prijs niet toekennen, zo eenvoudig is het. Sindsdien is ‘proza’ nog vier keer aan de beurt geweest bij de P.C. Hooftprijs en hebben vier compleet andere jury’s ook beschikt dat iemand anders dan Brouwers de prijs toekwam. Zou dat, volgens Lansu, dan allemaal de lange arm van Buelens zijn?
Ik heb in uiteenlopende literaire jury’s gezeten (ook de P.C. Hooftprijs (2020, poëzie, in volstrekte harmonie toegekend, dank u)) en heb daar zeker één ding geleerd: beraadslagingen hebben een totaal eigen dynamiek en er zijn allerlei redenen waarom een door jou gewenste kandidaat buiten de boot valt, of soms totaal onverwacht juist alle wind in de zeilen krijgt. Ook zie je nog weleens dat spreekwoord met die honden en dat been in de praktijk: twee fel bepleite kandidaten redden het beiden niet en de jury komt tot een compromis.
Het is in deze populistische tijden de bon ton om lekker verontwaardigd van achterkamertjes te reppen. Ik meen juist dat de basisvoorwaarde voor een juryoverleg is dat ieder lid in de vertrouwelijkheid van de bijeenkomst zijn of haar voorkeuren en afkeren moet kunnen inbrengen, met eigenlijke, oneigenlijke, strategische of onbezonnen argumenten. Dat gebeurt in hooglopende of bezadigde, weloverwogen of emotionele discussies waar, zo is mijn ervaring, véél ook irrelevants en vooral ook terloops over tafel gaat. Nog een reden waarom Lansu’s brief zo mis is: je zou minstens de context van de discussie moeten weten om Buelens’ argument te kunnen plaatsen (als hij het overigens al gezegd heeft).
Na het jurybesluit horen de beraadslagingen tot het verleden. In het juryrapport voor de recente Librisprijs voor Mariken Heitman staat deze zin: ‘Na het doorbreken van een tijdelijke patstelling is het de jury uiteindelijk gelukt om de taaie knoop door te hakken.’
Aha, een gevalletje hond en been dus.
Misschien ben ik een purist, maar een dergelijke zin hoort, naar mijn smaak, niet in een eindrapport: je beledigt er je laureaat mee.
Wat Lansu doet is nog een graadje erger, zo moge duidelijk zijn. Hij schuift een mede-jurylid een oncontroleerbare uitspraak in de schoenen om over de rug van een overleden auteur zichzelf voor een paar minuutjes lekker in het zonnetje te zetten als de eenzame, miskende vechter voor de goede literaire zaak.
Veel sneuer heb ik het eigenlijk in tijden niet gezien.
Laat een reactie achter