Op 8 mei jongstleden overleed Nigel Palmer, emeritus hoogleraar Medieval and Linguistic Studies aan de universiteit van Oxford. Hij was voor vele mediëvisten uit Nederland en Vlaanderen niet alleen een bijzonder gerespecteerde wetenschapper en een markante persoonlijkheid, maar ook – en vooral – een beminnelijk mens met oprechte en warme belangstelling voor collega’s, zonder dat hij daarbij onderscheid maakte tussen jong en gearriveerd. Door zijn talrijke contacten binnen de neerlandistiek (en breder: de Nederlandse en Vlaamse mediëvistiek) zullen de gulheid en hartelijkheid waarmee hij zijn imposante kennis deelde, ook hier enorm gemist worden.
Nigel Palmers grootste en algemeen erkende wetenschappelijke verdiensten lagen in de studie van de middeleeuwse Duitse literatuur en ongetwijfeld zullen er snel berichten verschijnen over zijn belang voor de germanistiek (enkele maanden voor zijn dood ontving hij nog de Forschungspreis van het Meister Eckhart Gesellschaft), maar al vanaf zijn dissertatie over de vertalingen van de Visio Tnugdali reikte zijn blik ook naar de Middelnederlands literatuur en daar willen wij iets over zeggen. Palmers proefschrift bracht hem al direct in contact met de neerlandistiek: over zijn ontdekking en identificatie van een gedeeltelijke Duitse proza-vertaling van de Nederlandse Spiegel historiael publiceerde hij in De Nieuwe Taalgids nog voordat zijn dissertatie in druk verscheen.
Het proefschrift stond dicht bij de Überlieferungsgeschichte die onder inspiratie van Kurt Ruh sterk in opkomst was (en vrijwel altijd de Nederlandse overlevering en tekstcultuur in ogenschouw nam); Nigel Palmer zou in zijn onderzoek altijd veel waarde blijven toekennen aan de handschriften en bronnen waarin teksten bewaard bleven. Die kennis zou hij gaandeweg meer gaan gebruiken als de basis voor het beschrijven van literaire culturen, ook als die lands- of taalgrenzen passeerden. Hij schreef over de bibliotheek van het cisterciënzerklooster van Eberbach (met meer Latijnse dan Duitse handschriften), maar werkte ook mee aan het onderzoeksproject over de literarische Topographie van Zuid-West Duitsland met als (stedelijke) centra Basel, Freiburg en Straatsburg – ook weer een gebied dat zich nu over drie nationale staten uitstrekt, maar in de middeleeuwen als één culturele regio bestond.
Zijn hang naar fundamenteel onderzoek was tijdrovend, maar ook zeldzaam verrijkend. De vroegste blokboeken (voorlopers van het drukken met losse loden letters) intrigeerden hem zo mateloos dat hij tot in Moskou reisde om te achterhalen naar welke exemplaren van het Speculum humanae salvationis Petrus Scriverius in de zeventiende eeuw verwees ter onderbouwing zijn (wankele) bewijsvoering dat Laurens Janszoon Coster de boekdrukkunst had uitgevonden – opnieuw een kwestie die Palmer op het terrein van de Nederlandse boekencultuur bracht. Tekenend voor zijn gevarieerde interesse was dat hij naast zijn speurwerk naar individuele exemplaren van het Speculum in de Nederlandse context ook een grondige studie verrichte naar het ontstaan van dit werk om te begrijpen hoe de enorme verspreiding over heel Europa zich kon ontwikkelen.
Als filoloog was Palmer tegelijkertijd klassiek en modern. Zorgvuldige tekstedities waren voor hem even belangrijk als de nu populaire benadering van middeleeuwse literatuur in de materiële context van de handschriften waarin teksten verzameld en bewaard werden. Voor hem bestond het een niet zonder het ander en gold voor zowel oorsprong als doorwerking van teksten altijd het credo dat zaken tot op de bodem uitgezocht moesten worden. Dat betekende ook dat artikelen voor het mede door hem geredigeerde tijdschrift Medium Aevum vele versies kenden voordat het resultaat zijn goedkeuring kon wegdragen, maar dan was ook een keurkorps aan specialisten ingeschakeld en had de auteur gaandeweg ook een netwerk opgebouwd, dankzij de sturende hand van Nigel Palmer.
Daarbij ging wetenschappelijke grondigheid gelijk op met enorme betrokkenheid en sympathie. Nigels zorg voor jonge wetenschappers ging veel verder dan hun academische loopbaan. Hij liet velen gebruik maken van zijn internationale netwerk, stimuleerde (internationale) samenwerking waar mogelijk en bracht mensen in contact met elkaar om kennis te laten uitwisselen en wederzijds onderzoek te versterken of een loopbaan impulsen te geven. Dat gebeurde nooit zonder het besef dat het leven buiten de wetenschap even belangrijk was.
Nigel Palmer heeft velen van ons op weg geholpen in onderzoek waar hij met zijn expertise richtingwijzers kon plaatsen en wist je daarbij toch het gevoel te geven dat je het zelf uitgezocht had. Dat gebeurde vrijwel altijd op een basis van vriendschap, enthousiasme en plezier – en ook altijd met een oog voor grotere belangen van het vakgebied. Nigel genoot van congressen, workshops, bijeenkomsten, diners waar je zonder je te verontschuldigen direct over de bibliotheek van de Johannieters in Straatsburg kon praten, maar waar hij ook zijn grote zorgen over de Britse afkoppeling van het Europese wetenschapsbeleid deelde.
We hebben Nigel Palmer vaak mogen verwelkomen in Nederland, in Leiden voor het laatst in 2018 voor zijn lezing op de Dag van de medioneerlandistiek, dat jaar met het thema internationalisering. En dus was hij de best denkbare kandidaat voor een key-note lezing. Tekenend was dat hij bij aankomst nog voordat we het station hadden verlaten al informeerde wie er allemaal zouden komen omdat hij allerlei mensen wilde spreken. Het overlijden van Nigel betekent vooral het verlies van een vriend, bij wie humor, diepgang, wetenschap en levenswijsheid in een zin konden samenkomen.
Geert Warnar, mede namens en met medewerking van Wim van Anrooij, Anna Dlabacova en Wybren Scheepsma
Laat een reactie achter