Dit jaar is het precies twintig jaar geleden dat ik als achttienjarige naar Leiden vertrok om Nederlands te gaan studeren. Zoals zo vaak was het mijn leraar Nederlands die de poort naar de literatuur voor me opende. Die zomer bestudeerde ik de boekenlijst die we per post ontvingen. In een plaatselijk antiquariaat probeerde ik al een en ander op de kop te tikken.
In Leiden ging er, dankzij de colleges van Ton Anbeek (over de twintigste eeuw) en Peter van Zonneveld (over de negentiende eeuw), een wereld voor me open. Voor ik me inschreef voor de studie Nederlands, had ik erover getwijfeld of ik niet beter voor Geschiedenis kon kiezen, maar dankzij beide docenten realiseerde ik me hoe leuk literatuurgeschiedenis kan zijn.
Hoewel ik Anbeeks Geschiedenis van de literatuur in Nederland, 1885-1985 als eerstejaars vrij moeilijk vond, leerde het boek me dat literatuur niet alleen reflecteert op wat er in de werkelijkheid gebeurt, maar die werkelijkheid soms ook beïnvloedt. Denk aan Multatuli’s Max Havelaar, maar ook aan de brievenboeken van Gerard Reve uit de jaren zestig, waarmee hij een bijdrage leverde aan de emancipatie van homoseksuelen in Nederland. Dit soort inzichten werkte Anbeek in enkele verdiepingscursussen verder uit, met als hoogtepunt zijn ‘afscheidscollege’ over de literatuur van de jaren zestig, dat eindigde met een heuse happening.
Van Zonneveld liet me inzien dat het belangrijk is om goed om je heen te kijken. Hij benadrukte dat Leiden een soort openluchtmuseum is en dat er overal sporen van het verleden te vinden zijn. Zijn enthousiaste verhalen over de buskruitramp van 1807 (‘Zei u iets, Te Water?’), over de opiumverslaafde Bilderdijk, de gipsen torso uit Wolkers’ Kort Amerikaans en Karel van het Reve die op een winterdag met zijn auto het Rapenburg inreed, wakkerden mijn historisch besef aan. Ik leerde dat een goed verhaal de geschiedenis invoelbaar kan maken.
Van Zonneveld moedigde zijn studenten aan om erop uit te trekken, om tentoonstellingen, schrijvershuizen en andere plaatsen van herinneringen te bezoeken. Dankzij hem reisde ik onder meer naar Haarlem om te zien waar Nicolaas Beets opgroeide, beklom ik de kansel van Piet Paaltjens in het Friese Foudgum en maakte ik een pelgrimstocht naar Goethes Weimar.
Van Zonneveld was het ook die me stimuleerde om me onder te dompelen in de schrijversarchieven. Daardoor ontdekte ik dat er in de Bijzondere Collecties van Leiden nog veel onontdekte schatten liggen. Zo stuitte ik in mijn derde jaar op een onbekend reisverhaal van François HaverSchmidt over de reis die hij in 1881 met enkele studievrienden had gemaakt naar Zwitserland. Ik maakte er een editie van die in boekvorm verscheen en veel aandacht kreeg.
Al tijdens zijn eerstejaarscollege leerde Van Zonneveld zijn studenten dat de Nederlandse literatuur groter is dan Nederland. Ik herinner me zijn college over P.A. Daums Indische roman Goena goena (1887) als de dag van gisteren. Later kwamen daar de colleges van Olf Praamstra bij, die me liet kennismaken met koloniale reisliteratuur en de postkoloniale theorie. Dankzij hen ben ik ook geboeid geraakt door Indonesië en de literaire erfenis van het koloniale verleden.
Rick Honings is Scaliger-hoogleraar aan de Universiteit Leiden.
Vilan van de Loo zegt
Over Peter van Zonneveld: het is altijd even vermakelijk als educatief om hem het verhaal te horen vertellen dat eindigt met (SPOILER ALERT) “Iek ben konijn van Olland.”
Roger van Bever zegt
Beste Rick Honings,
Dank voor deze interessante en persoonlijke blog!
Ik ben het eens met u dat literatuur en zeker literatuurgeschiedenis ons veel kan leren over de geschiedenis in het algemeen.
Desalnietemin heb ik ook enkele belangrijke punten van kritiek. Zoals zo vaak voorkomt, bespeur ik in uw blog dat er een verwarring is in de opvatting tussen Nederlandse en Nederlandstalige literatuur. Ik mag hopen dat u tijdens uw studietijd iets meer vernomen hebt over de Nederlandstalige literatuur. Anders zou uw beeld daarvan buitengewoon verdraaid zijn! Ik mag ook hopen dat uw visie op de ‘Nederlandse’ literatuur iets uitgebreider is dan de literatuur geschreven door Nederlanders of door schrijvers uit de ‘gordel van smaragd’.
Als ik ook even persoonlijk mag zijn: ik ben een Vlaming die al 52 jaar in Nederland woont. Ik ben in Leuven opgeleid tot arts en ben nadien longarts geworden in Nederland. Op de middelbare school (oude humaniora, vergelijkbaar met gymnasium in Nederland), besteedde het vak Nederlandse literatuur minstens evenveel aandacht aan de Nederlandstalige literatuur in Nederland als die in Vlaanderen. Omdat ik een grote bewondering heb voor de Franstalige literatuur, heb ik na mijn werkzame leven nog twee studies Frans gedaan: Frans MO-A (ouderwetse gedegen opleiding) en Tolk-Vertaler Frans. Beide studies werden voor mij openingen naar andere werelden.
In tegenstelling tot de Nederlandse literatuur vind ik dat de Fransen veel meer openstaan voor andere Franstalige literatuur niet afkomstig uit Frankrijk. Dat kan alleen maar gunstig zijn voor het wereldbeeld van scholieren en studenten en ook verrijkend voor de taal.
Met vriendelijke groet,
Roger Van Bever