Rondgang door het jaar (II)
Het schoonste, wat ik weet in de natuur,
dat zijn de wolken, als zij het licht drage’ in
hun flanken en zich in de lichtzee wagen,
onbekommerde zeilers zilverpuur.
Hun edele vormen, die nooit verstarren,
maar altijd weer in andere verglijden,
hun stoeten, die zich warren en ontwarren,
als menschlijk gebeure’ in bewogen tijden,
zij maken de ziel blij met hun genade.
Hun diepe grotte’ en stoute steigeringen,
beelden zuiverder dan alle andre dingen
het rijk der ziel, de moeder van de daden.
Henriette Roland Holst (1869-1952)
uit: Tusschen tijd en eeuwigheid (1934)
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere werkdag een gedicht per mail.
Laat een reactie achter