Mijn dag heb ik verdroomd; zoo doe ik met mijn leven.
De vogels zongen luid hun Julimorgen-zangen,
Mijn eigen hart zong mee, vol weemoed en verlangen.
Ik heb geluisterd — en mijn blad is wit gebleven.
Wel heb ik in mijn ziel de klanken opgevangen,
Nog zie ik op het, gras de zonnestralen zweven,
Nog hoor ik melodie, — maar ’k heb geen woord geschreven.
Ik laat, mijn droeve harp aan ’t wilgenloover hangen.
O vogels, zingt alleen! uw stem houdt mij gekluisterd.
Vervult met uw gekweel de frissche, groene twijgen.
Mijn oor is onvermoeid, doch laat mijn lippen zwijgen!
’k Wil spreken — door een traan voel ik mijn oog verduisterd.
En ware ’t nu niet wreed een lied van mij te vergen?
Laat mij in ’t fulpen mos mijn aangezicht verbergen!
Hélène Swarth (1859-1941)
uit: Eenzame bloemen (1885)
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere werkdag een gedicht per mail.
Laat een reactie achter