Een handkus
Ik mag die slanke handen zoetjes streelen,
Als zwoele wind de blanke duiveveeren.
’t Zijn lelies, waar de schaduwen om spelen,
Gekruifde golfjes, die de meeuwen scheren.
Ik druk ze, en zal hun wederdruk niet weren,
Ik wil, ik wil ze kus op kus ontstelen.
Een warme handedruk zal ze niet deren,
En deerde ze al, een handkus zou ze heelen.
Gedoog, dat aan die sneeuw mijn wang zich koele,
En dat mijn lippen ’t warme dons beroeren,
En dat ik dan nog eens mijn straf gevoele!
Gij weet, die straf, toen ik mij liet vervoeren
En in het kussen uwer hand volhardde,
Toen gij met de andre door mijn lokken warde’.
Jacques Perk (1859-1881)
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere werkdag een gedicht per mail.
Laat een reactie achter