Ik ben een dichter en der Schoonheid zoon.
Alles wat schoon is, is me een vreugd altijd.
Mijn hart is menslijk, maar of ‘k lach of lijd,
Mijn lachen en mijn leed zijn beide schoon.
Ik heb de macht dat ik wat schoon is toon
Aan andren, door de taal die ik belijd,
Zodat wie leest bedroefd wordt of verblijd,
Maar zich bedroevend vreugd smaakt van mijn schoon.
En zó zal ik, die altijd dichter ben,
Nooit enkel lijden, daar geen ogenblik
Der schoonheid wonder van mijn ziel zal vliên.
En daarom (zo ik recht mijzelve ken),
Zal ‘k altijd troosten kunnen, wie als ik
Lijden, maar in hun leed geen schoonheid zien.
Albert Verwey (1865-1937)
uit: Van de liefde die vriendschap heet
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere werkdag een gedicht per mail
Laat een reactie achter