Zooals daar ginds, aan stille blauwe lucht,
Zilveren-zacht, de half-ontloken maan
Bloeit als een vreemde bloesem zonder vrucht,
Wier bleeke bladen aan de kim vergaan,
Zóó zag ik eens, in wonder-zoet genucht,
Uw half-verhulde beelt’nis voor mij staan, –
Dán, met een zachten glimlach en een zucht,
Voor mijn verwonderde oogen ondergaan.
Ik heb u lief, als droomen in den nacht,
Die, na een eind’loos heil van éénen stond,
Bij de eerste schemering voor immer vloôn:
Als morgen-rood en bleeke sterren-pracht,
Iets liefs, dat men verloor en niet meer vond,
Als alles, wat héél ver is en héél schoon.
Willem Kloos (1859-1938)
uit: Verzen (1894)
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere werkdag een gedicht per mail
Laat een reactie achter