Gesprek op school
In mijn vorige blogbericht uitte ik mijn verbazing over het feit dat Cito in een reclamefolder voor hun nieuwe leerlingvolgsysteem Leerling in Beeld als pluspunt van hun toetsen begrijpend lezen ‘kortere teksten’ noemde. Het gebruik van korte teksten staat haaks op wat je leest over begrijpend lezen en het belang om met kinderen langere, rijke en complexe teksten te lezen.
Naar aanleiding van dat blogbericht vond er op 14 juli jl. een gesprek plaats met een delegatie van Cito. Het gesprek voerde ik niet alleen; meerdere collega’s hadden zich hierbij aangesloten. Een enkeling luisterde, anderen deelden hun visie op begrijpend lezen en stelden vragen. Het was een interessant gesprek waarin veel is besproken en uitgewisseld. Ik zal hieronder een aantal gespreksonderwerpen toelichten. Deze lopen in elkaar over, omdat ze met elkaar verbonden zijn.
In antwoord op een van de vragen die we stelden over de keuze voor kortere teksten in Leerling in Beeld kwam naar voren dat Cito meent dat je de leesvaardigheid gerust kunt meten met behulp van korte teksten. In september verschijnt een artikel in Didactief over de eindtoets en het meten van de referentieniveaus voor taal. In dat artikel komt Roel van Steensel aan het woord, die bedenkingen heeft bij die claim. Als je zijn laatste publicatie erop naslaat, dan wordt daarin duidelijk gemaakt dat je in de klas moet werken met teksten die een sterke structuur en samenhang hebben. Het lijkt mij vanzelfsprekend en wenselijk dat, wanneer je dit doet, de toetsen hierbij aansluiten. Dat is dus niet het geval.
Nu ja, er zijn uitzonderingen. Neem bijvoorbeeld Pirls. Dat is een internationaal vergelijkend onderzoek naar de leesvaardigheid van leerlingen in het primair onderwijs. In Nederland wordt deze afgenomen in groep 6. Hieronder staat een passage uit een van de verhalen afgebeeld die de kinderen moeten lezen. Het verhaal heet ‘Bloemen op het dak’ en heeft een lengte van ongeveer vier pagina’s.
De tekst gaat over een oma die op advies van de dokter haar boerderij verlaat en in de stad in een flat gaat wonen. Daar moet ze flink aan wennen. Ze mist haar dieren en probeert haar woning een meer natuurlijke uitstraling te geven. Zo legt ze gras op het dak en haalt ze haar kippen op.
Over de tekst maken de leerlingen een aantal vragen. Daar zijn meerkeuzevragen bij, maar ook open vragen. Hieronder heb ik voorbeeld van een open vraag opgenomen.
Je ziet aan de vraagstelling dat de leerlingen meerdere stukken van de tekst met elkaar moeten verbinden. Interessant aan deze vraag is verder dat leerlingen moeten aangeven wat de ontwikkeling is die de verteller doormaakt. In verhalen maken de hoofdpersonen een ontwikkeling door en het is interessant om te zien of lezers dit uit de tekst kunnen halen. Ik houd staande dat je zulke vragen, die dieper tekstbegrip en naar ik meen zelfs literaire competentie meten, niet kunt stellen bij korte teksten.
Daar denkt men bij Cito dus anders over. In het gesprek werd meermaals benadrukt dat je met korte teksten gerust uit de voeten kunt. Ik heb moeite met dat argument. Naar mijn idee is er een verdedigingslinie opgetrokken die moet verbloemen wat het werkelijke probleem is. In het gesprek werd namelijk gezegd dat scholen weinig tijd aan toetsen willen besteden. Ook geven leraren in panels aan dat ze de teksten die nu worden gebruikt in de 3.0-versie te lang vinden. Dat laatste wist ik al uit een eerder gesprek dat mijn collega Heleen Buhrs met Cito voerde. Het lijkt er op dat wie betaalt bepaalt.
Weeffout
De invloed van scholen op de inhoud van de toetsen komt door een weeffout in het systeem. Het zorgt ervoor dat het toetsaanbieders als Cito stimuleert om met korte teksten in hun toetsen begrijpend lezen te komen. Ik zal proberen dat zo eenvoudig mogelijk uit te leggen. In het basisonderwijs is een leerlingvolgsysteem verplicht. Scholen moeten de ontwikkeling van hun leerlingen volgen en in kaart brengen. Om aan die wettelijke opdracht te voldoen schaffen scholen toetsen aan die in zo’n leerlingvolgsysteem gebruikt kunnen worden. Er zijn meerdere aanbieders die onderling met elkaar concurreren voor een zo groot mogelijk deel van de taart. Aanbieders van leerlingvolgsystemen en bijbehorende toetsen zijn Cito, IEP, Diataal en Boom. Het is voor deze aanbieders dus zaak om een product te maken dat aantrekkelijk is voor scholen en aansluit bij hun wensen. Als je luistert naar de leraren en directeuren in het Nederlandse onderwijs – en die geven aan dat ze de teksten in de toetsen te lang vinden – dan ben je vanuit commercieel oogpunt geneigd hier rekening mee te houden.
Met dat commerciële oogpunt hebben we het probleem te pakken. Je zou mogen verwachten dat wanneer de overheid vindt dat scholen hun leerlingen moeten volgen, zij voor de instrumenten zorgen om dit te doen en dat deze instrumenten aansluiten bij wat we weten over goed onderwijs en hoe we dit moeten toetsen. We klagen in het onderwijs terecht over marktwerking als onderwijsadvies- en uitzendbureaus diensten en leraren aanbieden tegen exorbitante bedragen, maar we hebben minder oog voor de invloed die het denken in marktaandeel en rendement heeft voor de toetsen die we onze leerlingen voorleggen. Die invloed is minstens zo fnuikend voor de kwaliteit van het onderwijs.
De toetsen van Pirls namelijk zijn niet gemaakt vanuit een commercieel perspectief. Die onderzoeken wat leerlingen kunnen, hanteert hierbij een absolute norm (net als Pisa) en laat al jaren zien dat Nederlandse leerlingen aardig bedreven zijn in het beantwoorden van vragen op letterlijk tekstniveau. Als het om dieper tekstbegrip gaat is Nederland in de internationale vergelijkingen een grijze muis. En wat je op 10-jarige leeftijd ziet, zie je versterkt en vergroot terug als de leerlingen 15 jaar zijn en klaarzitten om mee te doen aan het Pisa-onderzoek: veel leerlingen zijn slecht in begrijpend lezen. Mijn stelling op basis van de Pirls-uitslagen van de afgelopen jaren is dat de Nederlandse leescrisis dieper zit dan we denken.
Wederzijdse versterking
Een andere interessante opmerking tijdens het gesprek was dat Cito bij het maken van toetsen en het bepalen van de lengte van de teksten kijkt naar de methodes die in het onderwijs worden gebruikt. Die methodes zijn in de loop der jaren ernstig verschraald. Dat geldt niet alleen voor de methodes voor de zaakvakken; ook de teksten die in de taalmethode Staal van Malmberg worden aangeboden zijn niet bepaald rijk te noemen. Als ik in het land iets vertel over leesonderwijs dan laat ik onderstaande foto zien waarin het verschil tussen zaakvakteksten aan het eind van de vorige eeuw en teksten van nu goed te zien is. In 1985 lazen leerlingen in groep 7 teksten boven 2F-niveau; tegenwoordig geven we les op 1F-niveau.
De invloed van toetsaanbieders is groot. Dat vinden ze zelf ongemakkelijk om te horen, maar ze weten goed dat de toetsen die zij maken door leraren worden gebruikt om het onderwijs in te richten en af te stemmen. Dit wordt ‘constructive alignment’ genoemd.
Een gratis volgsysteem
De toets is het doel en bepaalt de richting en inrichting van het onderwijs. Dat is met een toets als die van Pirls niet zo’n probleem. Daarin wordt de lat hoog gelegd. Er worden langere teksten gelezen en diepgravende vragen gesteld. Als dat de norm zou zijn, zou ik blij zijn. Maar dat is niet de norm. De norm in het Nederlandse onderwijs is een race naar kortere teksten in steeds kortere toetsen. En daar passen scholen met liefde hun onderwijs op aan. Om vervolgens weer te klagen over de lengte van de teksten en de lengte van die toetsen.
We kunnen dat repareren als we beginnen met het commercieel belang uit de toetsen te halen. Scholen zouden een gratis volgsysteem aangeboden moeten krijgen waarin toetsen zitten die aan de internationale standaard voldoen en voor de leerlingen en de scholen de lat hoog legt. Het moeten toetsen zijn die jaarlijks worden vervangen. Er kan dan niet voor worden geoefend en bijlesbureaus kunnen stoppen met het oefenen van de goede antwoorden.
Een medewerker van de PO-raad luisterde op afstand mee naar ons gesprek. Het zou goed zijn als deze organisatie, samen met bonden en collectieven, dit commerciële element uit een belangrijk aspect van het basisonderwijs weet te halen en ervoor weet te zorgen dat we toetsen hebben die aansluiten bij de kennis en inzichten over effectief onderwijs die nota bene mede door de PO-raad worden verspreid.
Onze slagkracht als schoolteam is niet zo groot. Wij hebben samen een kleine school en maken naar wij denken fijn en goed onderwijs. We zijn blij dat Cito met ons in gesprek wilde en waarderen hun openheid. Die is bij andere toetsaanbieders namelijk ver te zoeken. Maar of het iets gaat uitmaken? Ik ben pessimistisch.
Martin Bootsma is mede-oprichter, teamleider en leraar van de Alan Turingschool te Amsterdam.
Dit weblogbericht is eerder verschenen op Meesterlezer. Over boeken, onderwijs en het samenspel daartussen.
Laat een reactie achter