Joke van Leeuwen is de grootmeester van zowel de trefzekere versregel als van het veelomvattende gedicht. De eerste en de laatste bladzijden van haar nieuwste bundel, ‘Aan tafels’ (2022), openen met deze regel:
ik denk wie ik nabij wil hier aanwezig
In die vloeiende vijfvoetige jambe ligt de nadruk niet op het woord ‘ik’, maar op ‘denk’ en op de tweede lettergreep van de woorden ‘nabij’ en ‘aanwezig’, waardoor die drie woorden op elkaar betrokken raken: het gaat hier om het tevoorschijn denken van wie er niet of niet meer zijn. Dat is een wezenlijke literaire handeling. Betreurde afwezigen worden gastvrij uitgenodigd om aan tafel plaats te nemen, om er voor de duur van het gedicht weer even te zijn. Zij zetten het denken van de dichter in beweging. Dat denken strekt zich uit over de hele wereld en over de vele naamloze mensen.
In de ondertitel presenteert ‘Aan tafels’ zich als ‘een gedicht’. Het is, net als zijn voorganger ‘Levenslust’ (2019), een doorgecomponeerd geheel, waarin de wereld van nu in al zijn ingewikkeldheid wordt opgeroepen. Het wil – om het met de woorden van Nijhoffs ‘Awater’ te zeggen – geen puinhopen zien en zingen van mooi weer.
De eerste bladzijde viert de scheppingskracht van de taal:
ik denk wie ik nabij wil hier aanwezig
ben bezig hun gezichten te boetseren
uit as en aarde, geef hun van mijn bloed
steek hen in wapperende kleren
omkleed de butsen van hun dagen met
dit nichegepraat dat mooi genoeg
over veel lelijks gaat –
‘Nichegepraat’ van een schepper, want wat vermag de dichtkunst in een wereld die niet in orde is? In een werkelijkheid van oorlog, armoede, ziekte, lelijkheid en eenzaamheid worden wij geacht zelfredzaam te zijn, sinds een mens met invloed beweerde “dat het / concurreren excelleren domineren / het publieke mocht verzieken”. Het neoliberale roofkapitalisme claimt al bijna een halve eeuw dat er niet zoiets bestaat als een samenleving, en nu leven we te midden van woekerend puin, in “dit vreeswekkend zotte heden”.
Het engagement van dit gedicht is even aangrijpend als overtuigend. Hier wordt niet geroepen dat de planeet vergaat of dat niemand deugt behalve de deugdzame roeper. Hier wordt helemaal niets geroepen. Gedichten zijn geen “zelfbeschreeuwde borden”. Belangrijker en liever dan het uitroepteken zijn de oeverloze maar weerbare vraagtekens. De talrijke open plekken in ‘Aan tafels’, vaak in de vorm van elliptische zinnen (een beproefde kunstgreep in de poëzie van Joke van Leeuwen), zijn dan ook evenzoveel uitnodigingen aan de lezer om eigen taal aan die van het gericht toe te voegen:
en in een bushok leest een dichter
haar gedichten voor aan de onwennigen
die wel wat anders – flarden reizen
zeven haltes mee tot waar een menigte
in afgesproken kleuren en een pet
op het bestaansrecht loopt te leuren
met dat wat wij en allemaal, zie de harde
halmen in hun handen, zie hoe zij daar
redzaam en ontredderd tegen het
veronderstelde onbegrepene aan
rammen […]
“Die wel wat anders” – aan hun hoofd hebben, te doen hebben, willen, moeten, kunnen…? “Dat wat wij en allemaal” …. willen, moeten willen, zouden moeten willen…?
De dichter vraagt: “hoe moeten we / het lachen van de wereld oefenen tot / wakken in de wrok, tot gaten in / de gram, tottottot – doe dan / begin dan, doe het dàhàhàn, begín”. De stem van de zelfdrammer dreigt de vraag te overwoekeren, maar krijgt niet het laatste woord. Dat woord is aan de even onnadrukkelijke als stemhebbende dichter in het laatste gedicht, dat begint met een herneming van de eerste regel – “ik denk wie ik nabij wil hier aanwezig” – en besluit met de meest aangrijpende regels die ik in tijden las:
dat liefdevolle klooien, dat
warmbloedige gesukkel en dat
naarstige getimmer tot er toch weer
tafels klaarstaan om aan thuis te
komen, stoelen eromheen voor
wie er is en voor wie als afwezigen
aanwezig mogen zijn
Geen hoofdletters, geen punten – wel adempauzes tussen de halfkastlijntjes en tussen de door tekeningen van vervormde stoelen (die bij snel bladeren voor je ogen gaan dansen) van elkaar gescheiden bladzijden met telkens eenentwintig versregels. Dit is nieuwe poëzie van een ongekende vitaliteit.
Via de achterin de bundel opgenomen QR-code en via de website van de dichter kan haar eigen voordracht van ‘Aan tafels’ worden beluisterd, om daarna de bundel nog eens te lezen en nieuwe stemmen te horen. Niet in de laatste plaats de stem van jezelf als lezer, dat dunne ik in de open plekken, een ik dat het ook niet weet, dat de wanhoop nabij is, maar dat even wordt verlicht door de taal van deze dichter.
Jos Joosten zegt
Zoek ik het te ver dat dit ‘vreeswekkend zotte heden’een referentie is aan de slotregel van Vasalis’ ‘Afsluitdijk’? Interessant ook dat het bij Van Leeuwen verderop over mensen in het ‘bushok’ gaat (vs. de bus in Vasalis’ gedicht).