Er is heel wat te doen rond de nieuwe Canon van de Nederlandse Literatuur. In 2002 mochten de leden van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde de lijst van 100 niet te missen Nederlandstalige literaire werken bepalen; nu hebben tweeduizend lezers de ranglijst samengesteld die ik graag gewogen, doch willekeurig noem. Zo eentje met elk jaar de Bohemian Rhapsody op één, maar dit keer eens in de twintig jaar.
Over de verzameling ‘belangrijkste werken aller tijden’ valt wel wat te zeggen. Zie bijvoorbeeld het stuk ‘De canon, het manifest en de leraar Nederlands’ van Marie-José Klaver, dat op 1 oktober jl. op Neerlandistiek.nl verscheen. Maar liefst 76% van de werken van de lijst uit 2002 staat ook in de nieuwe Canon, de Grote Drie (Hermans, Mulisch en Reve, ik noem ze maar even voor de zekerheid) zijn met nog meer werken vertegenwoordigd dan eerder en het aantal schrijfsters is dan wel meer dan verdubbeld, maar met slechts achttien werken valt hun aandeel vreselijk tegen.
Enthousiast
Klaver noemt allerlei oorzaken voor de conservatieve nieuwe Canon en ik kan me er best in vinden, maar zodra ze het heeft over de rol en houding van de leraar Nederlands, begin ik me ongemakkelijk te voelen. “Wie dieper in de antwoorden van de docenten Nederlands duikt, ziet dat ook zij vrouwen negeren en zelfs nog conservatiever zijn dan de andere respondenten.” en “De beroepsgroep die het literaire erfgoed moet doorgeven en jonge lezers enthousiast moet maken over hedendaagse literatuur onderschat de literaire kwaliteit van vrouwen die schrijven dus nog meer dan de algehele respondentenpopulatie.” en ”Ook op het gebied van etnische diversiteit doen leraren Nederlands het slechter dan de niet-leraren.” Zo langzamerhand dwingt het ongemak me de verdediging, of zelfs het negeren, in. Ik zou bijna nu al de steun van een belangrijke collega inroepen. Nog even wachten, beste lezer!
Ik durf niets (meer) te zeggen over te weinig tijd hebben om te lezen, want als je de bio van Marie-José Klaver leest, met tig taken en activiteiten naast haar werk als docent Nederlands én Duits in onder- én bovenbouw, krijg je enorm respect voor haar planning. Nou, nog één keer dan: ik heb bijna geen tijd om te lezen. Ik lees een pagina of tien per dag voordat ik in slaap val en in het weekend misschien vijftig. Op Het lied van ooievaar en dromedaris zullen de anderen in de bibliotheek dus zo’n zes weken moeten wachten totdat ik het uit heb, hoe enthousiast ik er ook over ben.
Pakkend werk
De conservatieve keuze van docenten Nederlands, hoe zit het daar dan mee? Ook hier kijk ik eigenlijk alleen naar mezelf. Tijdens mijn schooltijd tussen 1978 en 1984, en een jaar lerarenopleiding in Suriname, besteedde ik úren aan lezen. Ik vond alles mooi, boeiend en wat je maar van literatuur kan vinden. Tijdens de studie Nederlands las ik (bijna) alles wat moest, maar toen ik eenmaal voor de taalkunde had gekozen, dook ik juist in non-fictie of vakliteratuur. Terug op de lerarenopleiding probeerde ik de gemiste toppers alsnog te lezen en als leraar vond ik dat ik in ieder geval bij moest blijven. Oeps, alleen bijblijven, dat is misschien niet de juiste instelling. Ik vond een heleboel literaire werken helemaal niet meer zo leuk, misschien niet de beste term, maar ik deed er écht m’n best voor om een goede lezer te zijn.
Mijn dagen als leraar zitten vol. Een volledige lesweek telt zo’n 25 lesuren, als het er niet meer zijn, aan zo’n acht verschillende klassen. Daarbij komt het mentorwerk, de ontwikkeling van nieuwe plannen en lesmateriaal, differentiatie binnen klassen, enzovoort. Het is misschien te makkelijk om het zo te zeggen, maar mijn collega’s en leerlingen weten wel dat ik me écht inzet voor alles wat er maar binnen mijn schoolvak hoort. Maar…. Levende Talen? Ik lees echt niet alles. Andere vakliteratuur? Alleen als het urgent is. Een poëziebundel per week? Het was een mooi voornemen, maar ik kan het niet volhouden. Een roman per week? O o o, laat het dan alstublieft een pakkend werk zijn dat ik niet alleen lees om ‘het literaire erfgoed door te moeten geven en om jonge lezers enthousiast te moeten maken over hedendaagse literatuur’.
Aanspreekpunt
Ik leun dus op wat ik al wel gelezen heb en op wat me werkelijk is aangeraden, door media, collega’s en door leerlingen. Gek hé? Ik sta voor de kast in de mediatheek met de pubers te praten over de te kiezen boeken en uiteindelijk zijn zij het vaak die me zeggen wat ik moet pakken.
Weet je wie er écht belangrijk is voor mij op dit gebied? De mediathecaris, en dan in het bijzonder Stijn Edelman, de beste die ik ken. Hij wijst me op nieuw aangeschaft literair werk in alle vormen en genres, koopt werk van debutanten voor onderbouw- en bovenbouwcollectie, stuurt Youtube-filmpjes met dichters in de media, bemoeit zich met wat leerlingen lezen en zouden moeten lezen, vertelt over boekpresentaties en literaire activiteiten op school, en duwt soms letterlijk de boeken in m’n hand met een dwingende blik. En als hij het niet doet, dan doen zijn vrijwilligers het wel. Ik krijg meer energie van hem, dan van alle recensies en, wel of niet terechte, verwijtende artikeltjes bij elkaar. Door hem kan ik mijn leerlingen warm maken voor de literatuur waar ik zelf nauwelijks aan toekom.
Ik denk dat hij niet de enige is, sterker nog, ik weet het zeker. Zij zijn op de scholen, voor onze toekomstige studenten, de specialisten op het gebied van bronvermelding, de informatieverstrekkers voor profielwerkstukken, de aankopers van nieuw werk en de aanspreekpunten voor zoekende leerlingen, en leraren.
Tonny Brouwer zegt
Het is een gegeven van lezen dat het in verschillende vormen tot ons komt .veel oudere mensen die groot zijn geworden zonder T.V en andere media lezen, lezen en lezen .Ik ben op een mediatheek vrijwilligster en zie dat verschillende leraren en leraressen zich terugtrekken als het lezen onder de aandacht wordt gebracht. Veel kan ik dan zelf leerlingen aanraden omdat ik ook van moderne lectuur houd, dus ik hou vol op de Mediatheek. Veel succes hou goede moed