Herfst
Een fijne geur hangt roerend door het huis:
Men heeft de vulkachel weer aangestoken.
Ik luister naar ’t kastanjeboomgeruisch,
De wind doet scheef de oude schoorsteen rooken.
Op zwakken stengel wieglen tournesols,
Héél hoog, en uitgebleektin ’t zonnedruilen.
Weer slapen in de kast de parasols,
En zwellen de pompoenen in de tuinen.
De kindren gaan sinds gister weer naar klas,
Een beetje bleek in hun verstelde pakken;
Het laksel schittert op hun boekentasch;
Hun kloefkes doen de sneeuwbesvruchten klakken.
De zilverreigers wandlen door den mist,
En roeste blaren waaien langs de dreven;
De salie bloeit onder een druivenrist …
Hoe eindloos droef is ’t donkerschoone leven!
De menschen tiegen huswaarts na hun werk.
Door d’avond hoort men zacht een klokske dreinen.
De offerblakers branden in de kerk.
En iemand sluit in d’erker de gordijnen.
Johan Daisne (1912-1978)
uit: Breuken herleiden (1936)
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere werkdag een gedicht per mail
Laat een reactie achter