Juryrapport C.C.S. Croneprijs 2022
Gisteren werd in Utrecht de C.C.S. Croneprijs 2022 uitgereikt aan Vrouwkje Tuinman. Hier is het juryrapport.
Er is waarschijnlijk geen literair oeuvre waarin zoveel dozen voorkomen als dat van Vrouwkje Tuinman. Al in het titelgedicht van haar debuutbundel Vitrine uit 2004 is er sprake van een doos, waarin de ik ‘stukjes hem’ verzamelt – de lezer krijgt het vermoeden dat hier een geliefde is weggegaan of zelfs weggerukt uit het leven van de ik. In Tuinmans laatste, veelgeprezen bundel Lijfrente van vijftien jaar later is er ook weer sprake van dozen, in dit geval van een ‘jij’ die de dozen van weggerukte geliefde weg heeft gegeven aan het literatuurmuseum, maar nu op zoek is naar een foto en daarom in het museum nogmaals door de dozen gaat:
Met elke doos maak ik een stukje open van jouw huis
Een doos dient om iets te bewaren, maar wat je in een doos stopt is ook uit het zicht verdwenen. De buitenkant van een doos is vaak saai en nietszeggend, terwijl wat er in zit, voor de eigenaar juist een enorme betekenis heeft.
Racefiets
Mensen gaan niet altijd zo zorgvuldig om met de dozen van anderen. In Tuinmans recente novelle Tijdelijk verblijf willen drie Eindhovense broers in de jaren vijftig een doos begraven met wat spullen als een tijdscapsule, maar worden daarin gehinderd door de geliefde van hun moeder, die later misschien wel hun moordenaar blijkt. In haar roman De rouwclub blijkt een nabestaande vrij achteloos naar een doos te kijken waarvan de overleden vriend bij leven nog had gezegd dat er grote geheimen in zaten.
En als er wel iets in een doos blijkt te zitten, blijkt dat nauwelijks een herinnering. In Grote acht, de allereerste roman van Tuinman, denkt de vertelster aan haar overleden vader:
Op zolder staat een doos met oude agenda’s. Vandaag heb ik die naar beneden gehaald. Er stond van alles in. Huiswerk, briefjes van mijn beste vriendin, plaatjes uit de Popfoto. Ik zocht naar de dag dat mijn vader doodging. De crematie. Er stond niets, niets bij die week.
Dozen zijn zo symbolen voor onze omgang met de doden. We bewaren hun nagedachtenis zorgvuldig, en tegelijkertijd stoppen we van alles erin weg zonder er ooit nog naar om te zien. In het gedicht Literatuurmuseum waaruit we hierboven al citeerden staan de dozen ook nog eens in een ruimte in het museum, naast het meubilair van Gorter en een racefiets van Bob den Uyl. De ik durft niet op die meubels of de fiets te gaan zitten: de dode schrijver is te heilig om nog aan te raken. Bovendien is het lastig zoeken in die dozen want ‘het is sowieso de vraag of wat jij erop geschreven hebt ook overeenkomt met de inhoud’.
Vla
Tuinmans oeuvre is een zoektocht om te ontsnappen aan die paradox: hoe kunnen we zaken van geliefden zorgvuldig bewaren zonder ze weg te stoppen? Hoe kunnen we, omgekeerd, leven met onze herinneringen zonder dat deze dat leven gaan beheersen? Het is een poging om de doden een plaats in ons leven te geven, onafhoudelijke, almaar voortdurende pogingen – een inspiratie voor iedereen die op zolder nog wel dozen heeft staan.
Twee andere voorwerpen die in Tuinmans oeuvre voortdurend terugkomen, zijn de deur en de sleutel. Ook hier geldt weer dat er waarschijnlijk geen boek is in haar werk waarin niet minstens één keer naar deuren wordt verwezen. Deuren hebben in het werk in de eerste plaats misschien wel een soortgelijke functie als dozen: ze vormen de toegang tot een ruimte én ze sluiten die ruimte af. De titel van de bundel Wat ik met de sleutel moet komt van het einde van het gedicht ‘Materialist’, dat ook is opgenomen in Intensive Care en waarin de ik vermoedelijk bezig is geweest het huis te ordenen van een overledene:
Er is nog Franse kaas die je
te veel had ingekocht, die vind ik vies, maar de vla
is bijna op. Wat ik met de sleutel moet dat weet ik niet.
Het gedicht heet niet voor niks ‘Materialist’, want de sleutel die de vriendin vroeger had zodat ze altijd bij de vriend kon komen binnenlopen, helpt niet om de deur te openen van het materiële, het gedoe om de Franse kaas en de vla, naar het contact met de vriend dat alleen maar geestelijk kan zijn. Dat is kenmerkend voor de methode Tuinman, die altijd aards is. Ook als het over zware thema’s gaat zoals de dood, en rouw, en verlies, wortelt het in het materiële.
Alinea’s
Omgekeerd staat de deur naar de dood kennelijk altijd open in Tuinmans werk. Iedereen kan op ieder moment altijd over de drempel stappen en verdwijnen.
Door de indrukwekkende laatste werken van Tuinman zou je bijna vergeten dat het werk ook vol leven zit. Die deuren zijn ook vaak gewoon houten planken waardoor springlevende mensen bij andere springlevende mensen komen binnenvallen. Vrienden die bij vrienden op bezoek komen, buren die met elkaar samenleven (de stukjes die de roman Buurvrouw vormen hebben allemaal een locatie als benaming en regelmatig heet die locatie ‘voordeur’), en vooral: vreemden die door de deur komen en dan geen vreemden meer zijn. Een veelzeggend stukje in Buurvrouw beschrijft hoe er een aantal jaar een schoorsteenveger langskomt bij de vertelster, iemand met hart voor de zaak en iemand met wie de vertelster in de loop van de jaren een band opbouwt, ook al omdat ze uit dezelfde geboorteplaats komen. “Het jaar erna neemt hij de plaatselijke gebaksspecialiteit voor me mee.” Maar het jaar daarna is het bedrijf kennelijk in andere handen gevallen en zijn de nieuwe schoorsteenvegers veel te zakelijk om te denken aan dozen met Bossche bollen. “Ze vinken mijn naam af.”
Het is als je er zo over nadenkt, net alsof het oeuvre zelf ook vol deuren zit. Haar romans zijn bij uitstek poëtisch terwijl Tuinman in haar dichtbundels in de loop van de tijd steeds meer over de drempels van het proza heenstapt, ja zelfs, het spreektalige. Waar Vitrine nog sonnetten bevatte, staan er in Lijfrente stukken die ook autobiografische verhalen zouden kunnen zijn, opgedeeld in alinea’s in plaats van versregels.
Met vaart
Of neem de grenzen tussen populaire cultuur en poëzie. Hierboven kwamen we al de Popfoto tegen, en het popfestival Walhalla. Herhaaldelijk verwijst Tuinman naar stripverhalen (laten we niet vergeten dat ze ooit met Ingmar Heytze samen een boekje schreef over de taal van Wim T. Schippers, die andere kunstenaar die alle deuren openzette.) Er is waarschijnlijk maar één plaats in het universum waar de vraag ‘Is het nog ver, Grote Smurf?’ ontroerend is – in het gedicht ‘Jubileum’ in de bundel Sanatorium.
Zoals ook de scheiding tussen heden en verleden er soms niet toe lijkt te doen. Sommige van de vroegste teksten lijken te gaan over de dood van Tuinmans man, F. Starik, die ze toen nog niet eens kende. Dit jaar organiseerde ze op Lowlands een evenement dat De rouwclub heette – net als de roman die ze ooit schreef en die zich afspeelt op het popfestival Walhalla.
Al deze rijkdom, aan thema’s, aan vormen, aan invallen en invalshoeken, was voor de jury van de C.C.S. Croneprijs dit jaar al reden genoeg om de prijs dit jaar te willen uitreiken aan Vrouwkje Tuinman. Haar oeuvre is rijk en gevarieerd: het bestaat uit zes dichtbundels, vier romans, een novelle en diverse bloemlezingen. Hoewel ze schrijft over ‘zware’ thema’s als rouw en afscheid, is haar oeuvre tegelijk lichtvoetig, absurdistisch grappig en met vaart geschreven.
De nacht is van ons
Maar er komt nog iets bij. De C.C.S. Crone Prijs is een Utrechtse prijs, en bedoeld voor een Utrechtse schrijver. Met de prijs wil de jury haar erkentelijkheid uitdrukken voor de grote inzet van Tuinman als organisator en initiatiefnemer van manifestaties en evenementen, waarmee zij het literaire leven in de stad Utrecht en in Nederland heeft gestimuleerd.
Prijzen worden vrijwel altijd uitgereikt aan uitzonderlijke individuen met een uitzonderlijk oeuvre. Ze bevestigen daarmee misschien wel teveel het ouderwetse beeld van de eenling die eenzaam achter een bureau een indrukwekkend oeuvre schept, en van de literatuur als wedstrijd.. Maar een literair leven kan niet bestaan zonder organisatie, zonder samenwerking en samen komen – zonder schrijvers die bereid zijn om eigen schrijfuren daarvoor op te offeren. Zulke inzet wordt zelden beloond met een literaire prijs, maar dat willen we hier nadrukkelijk óók doen.
Zo was Tuinman, lang voor haar eigen debuut, al een van de initiatiefnemers van het Poëziecircus in 1996 en organiseerde ze in 1998 het roemruchte evenement Singel Singel Schrijfmasjien; het eerst ‘Utrechtse Schrijversgala’’ in Tivoli aan de Oudegracht. Op deze manier stond ze aan de basis van de emancipatie van Utrecht als literaire stad. Later, in 2009, nam Tuinman toch nog een keer het roer in handen, toen De Nacht van de Poëzie met het neerhalen van het oude Vredenburg dreigde te verdwijnen. Vrouwkje bracht in een etmaal een actiecomité bij elkaar en registreerde de domeinnaam denachtisvanons.nl Dat alles resulteerde uiteindelijk in een glorieuze terugkeer van het evenement na de opening van het nieuwe TivoliVredenburg. Vorig jaar trad Vrouwkje er nog zelf op.
Stevige dozen
Tuinmans werk, zowel in geschrifte als organisatorisch, getuigt altijd van grote liefde – liefde voor het vak, liefde voor de literatuur, liefde voor de mensen om haar heen. Dat ze uit alle macht ook het werk van haar overleden man, F. Starik, een dichter met wie ze allerlei thema’s én organisatorische inzet deelde, wil de jury ook bij de prijs betrekken.
Vrouwkje Tuinman wordt altijd overvallen door C.C.S. Crone. Toen haar in 2005 het allereerste C.C.S. Crone-stipendium werd toegekend, was ze door vrienden onder valse voorwendselen de zaal ingelokt waar ze tot haar verrassing hoorde dat haar deze premie voor beginnende schrijvers was toegekend.
Deze keer hebben we haar minder willen overrompelen, maar toen we haar op een donderdagmorgen in augustus belde met het nieuws dat we unaniem hadden besloten dat haar deze prijs toekwam, was ze toch verrast. “Ik was net bezig om graven te fotoshoppen”, vertelde ze. Voor het al genoemde evenement De rouwclub op Lowlands waren plaatjes van graven nodig zonder de oorspronkelijke namen. Het tekent haar nuchterheid en haar poëzie tegelijkertijd. Dat iemand die zoveel in zulke stevige dozen heeft opgeborgen, dat iemand die zoveel interessante deuren heeft geopend, dat iemand die bij dat alles ook nog een zo cruciale rol heeft gespeeld in het literaire leven nu de eerste Crone-stipendiaat is die nu ook de Crone-prijs wint, is, denken wij, volkomen terecht.
Chafina Bendahman
Tim van den Hoed
Marc van Oostendorp, voorzitter
Michaël Stoker, secretaris
Sophie Kok, secretaris
Laat een reactie achter