In memoriam Piet Buijnsters 1933-2022
Op 20 april van dit jaar schreef ik Piet Buijnsters een brief. Ik was aan een nieuwe biografie van Betje Wolff begonnen, en vroeg me al maanden af of ik contact zou zoeken met de auteur van de laatste levensbeschrijving van Wolff en Deken. Ik kende hem eigenlijk alleen van neerlandistische wandelgangen en werk in een paar commissies. Er was best kans dat hij het helemaal niet prettig zou vinden als iemand zijn werk zou gaan overdoen. Want hoe dan ook is zijn biografie van Wolff en Deken uit 1984 een meesterwerk. Mijn brief was nog geen dag gepost of hij belde me op. Dat hij dat een geweldig idee vond, dat hij me wilde helpen, en dat ik heel welkom was bij hem thuis. Negen dagen later ging ik bij hem op bezoek, op zijn verzoek nam ik appelbollen mee. Toen ik na uren wegging had ik het gevoel een vriend erbij gekregen te hebben.
Er volgden meer bezoeken, hij verheugde zich over de nieuwe aandacht voor Wolff en Deken. Het gezamenlijke zomer-interview met de zusjes Koelewijn in NRC (30 juli) kwam tot stand. Drie weken geleden bezocht ik hem voor het laatst, nu in een verpleeghuis. Keurig in het pak, een heer ook daar. Ik had hem mijn eerste hoofdstuk van mijn Betje Wolff-biografie toegestuurd, en daarover spraken we. Hij leek er oprecht blij mee, stelde enkele verbeteringen voor en spoorde me aan vooral hard door te werken. Ik herhaalde wat ik hem al eerder gezegd had: dat ik het boek aan hem wil opdragen, en hij omhelsde me daarvoor.
Nu is deze grote en voorbeeldige geleerde overleden. Wat hij betekend heeft voor de studie van de achttiende eeuw is onmogelijk te overschatten. Hij brak nieuwe onderzoeksgebieden open: de jeugd- en kinderboeken, de spectatoriale geschriften, de bibliofiele wereld, het antiquariaat, de misdaadliteratuur. De achttiende eeuw was een grauw en verwaarloosd gebied voordat hij er zich mee bezig ging houden en andere onderzoekers in zijn spoor meetrok. Hij is een van de oprichters van de Werkgroep Achttiende Eeuw (al in 1968) en van het Documentatieblad dat daarbij hoort.
Toen ik hem vroeg welk van zijn vele werken hij het beste vond, dacht hij niet lang na: de Wolff & Deken-biografie. Dat verbaasde me enigszins, omdat dat een van zijn weinige boeken is die niet mooi is uitgegeven, terwijl hij juist zo’n liefhebber van mooie boeken was. Zoals bijvoorbeeld het magnifieke Lust en leering. Geschiedenis van het Nederlandse kinderboek in de negentiende eeuw, dat hij samen met zijn vrouw samengesteld heeft, een lust voor de geest én het oog. Een dergelijk spectaculair overzicht van het jeugdboek was niet eerder verschenen. Dat vernieuwende geldt ook voor zijn uitgebreide onderzoek naar het antiquariaat en de bibliofilie, waarvoor hij het laatste deel, over België, nog op tachtigjarige leeftijd verzorgde. Kennelijk oefenden de twee schrijvende vrouwen een speciale aantrekkingskracht op hem uit. Hij liet me een portretje van een jonge vrouw zien van wie hij dacht dat het Betje zou kunnen zijn: het hing prominent in een van de kamers, en hij keek er graag naar, vertelde hij, ook al wist hij niet zeker of zij het was. Zo stelde hij zich haar in elk geval voor.
Kenmerkend voor zijn werk is de heldere, vloeiende en volstrekt onpompeuze stijl, met vaak kleine ironische grappen erin verwerkt. Voor onderzoekers die van zijn werk gebruik maken is het een zegen dat hij altijd uiterst nauwkeurig al zijn bronnen vermeldt. Alles is nazoekbaar, inclusief verwijzingen naar wat hij niet gevonden heeft en waar hij gezocht heeft. Zijn omgang met een onderwerp zou voor onderzoekers een schoolvoorbeeld moeten zijn: niets is hem te min. Laat ik als voorbeeld zijn biografie van Betje Wolff en Aagje Deken nemen. Het werk eraan begon in 1970 met enkele publicaties in tijdschriften. Zijn oratie uit 1971 was al aan Sara Burgerhart gewijd. In 1979 gaf hij een bibliografie van hun werken uit, tot in detail verantwoord, inclusief vindplaatsen, signaturen van archiefstukken en studies over hun werk. In hetzelfde jaar kwam het Schrijversprentenboek uit, met daarin tal van onbekende illustraties en ook een korte chronologie van beider leven. Een royaal geannoteerde editie van Sara Burgerhart (1980) ging vooraf aan de biografie van 1984, en in 1987 volgde de tweedelige brievenuitgave — imponerend en niet te verbeteren. Ook andere achttiende-eeuwse auteurs over wie hij biografieën schreef, bezorgde hij naast die levensbeschrijving ook altijd een nieuwe, geannoteerde uitgave van hun voornaamste werk, of het nu om Hiëronymus van Alphen of Justus van Effen ging. Voor Van Alphen heeft hij in de Koninklijke Bibliotheek zelfs een getypte editie gedeponeerd van diens brieven — een editie die hij kennelijk niet uitgegeven kreeg. Zo gewetensvol ging hij te werk dat hij op deze manier toch zijn onderzoeksresultaten beschikbaar stelde.
Piet Buijnsters was zeer gehecht aan zijn vrouw Leontine, die hij ‘Lin’ noemde en die zelf ook een onderzoeker van formaat was. Samen brachten ze de verzameling kostbare boeken en prenten bij elkaar, samen schreven ze enkele boeken. Samen besloten ze de omvangrijke collectie historische kinderboeken te schenken aan de Tilburgse Universiteit, vanwege de leerstoel jeugdliteratuur daar. Haar overlijden, een jaar geleden, heeft hem zeer aangegrepen. Het ontroerde mij om te zien dat hij haar bed keurig opgemaakt naast het zijne in stand hield, alsof ze er zo weer in zou stappen. Hij was gelovig en hoopte haar terug te zien na zijn dood. Wat zou ik wensen dat hem dit gegund is.
Dit stuk verschijnt ook op het blog van Marita Mathijsen
Frits van Oostrom zegt
Dank voor dit In memoriam. Zeer treffend.
Pieter van Dijk zegt
Wat een prachtig verhaal! Ik was een van zijn MO-B studenten in de jaren ’80. Hij was ook een goed docent – hij wist ons altijd te boeien. Ook had hij humor – de manier waarop hij de geschiedenis vertelde van Het menuet en de domineespruik, en de onverstoorbaarheid van ds Wolff tijdens een toornige classisvergadering gericht op de toen nog onbekende auteur ervan, zal me altijd bijblijven. Hij betreurde het zeer ook, dat docenten als hoogleraar op een bepaald moment niet meer hun docentschap aan de MO opleidingen mochten voortzetten naast hun baan aan de universiteit. Gelukkig ging dat in nadat ik geslaagd was! Maar hij droeg graag zijn kennis zo breed mogelijk over en de MO-opleidingen waren veel meer op de neerlandistiek gericht dan op didactiek en onderwijskunde. Misschien was dat ook wel een gebrek. Maar iedereen, die die MO -opleidingen volgde, was al leraar. Hij was inderdaad een gelovig mens, en zo voor en na merkte je dat ook. Hij zette ons (een student uit de bevindelijke hoek en mij) ertoe aan om ons in de bevindelijke literatuur te verdiepen. Hij was behalve een eminent geleerde ook een mild en beminnelijk mens. Ik denk met dankbaarheid aan hem terug.
Vilan van de Loo zegt
Wat een mooi IM, ik voel nu verlangen zijn werk te lezen. En ook leerzaam: een voorbeeld voor ons allen. Elke noot telt.
Ina A. Tanahatoe-Siepman zegt
P.J. Buijnsters, een eminent geleerde èn een beminnelijk mens – met dank aan Pieter van Dijk -.
Hij herkende zijn studenten als hij ze vele jaren later tegenkwam en wist het onderwerp van hun (doctoraal)scripties direct te noemen. Hij vroeg dan met veel interesse of ze nog meer onderzoek hadden gedaan naar de schrijver of schrijfster en als hij de scripties gebruikte voor zijn naslagwerken dan werden zijn studenten in de voetnoten genoemd. Hij bracht soms heel oude exemplaren uit zijn verzameling Jeugd- en Kinderboeken mee naar zijn colleges. Aandachtig en liefdevol hield hij zo’n boek in zijn handen en vertelde de geschiedenis ervan. Het ontroert mij nu nog. Dank voor het prachtige In Memoriam mevrouw Mathijsen.
Maarten Klein zegt
Bedankt, Marita, voor je mooie herinneringen aan mijn vriend en oud-collega Piet Buijnsters. Piet en Lin waren heel bijzondere mensen, allebei voorbeeldige wetenschappers, die een indrukwekkend oeuvre nalaten.