Een aantal jaren terug is hier de dichtbundel Als een beek (1975) van Kees Ouwens aan de orde geweest. Het leek toen alsof er allerlei dingen nog moesten worden uitgezocht. In Als een beek ontstaat op twee manieren beweging. De bundel vouwt zich op de helft van de rij gedichten om. De twee rijen gedichten bewegen zich daarna heen en weer t.o.v. elkaar.
Op verschillende wijzen worden er in de bundel ‘nieuwe teksten’ gesuggereerd: op de omslag, van begin tot het eind in de bundel, in de bundel als geheel, in de bundel in beweging. Op mijn site heb ik de vier groepen nieuwe teksten op een rij gezet. Hier geef ik een overzicht en beschrijf ik hoe de rij teksten tot stand komt.
Bij alle nieuwe teksten spelen de getallen in de bundel een rol, zoals het volgnummer van een gedicht, de regelcijfers en de lettergreepcijfers. Een combinatie van cijfers suggereert een scharnier dat de bundel omvouwt (zie schema).In de rij nieuwe teksten zie je dit scharnier als pictogram. Gedicht 11 lijkt het scharnier aan te duiden met de lettergreepaantallen van de strofes: 21, 22, 27, 23, 24.
Gedicht 1 heeft geen titel en dat is een aanzet om het scharnier daarna toch te verbreken en de eerste rij een slag naar links te schuiven. Je wilt een gedicht tegenover zich een gedicht met titel geven. Gedicht 11, Rustpoos aan de rivier met vlotttende spiegel – titel die de bewegende rijen lijkt te beschrijven-, staat in het midden van de eerste rij gedichten. Je kunt de beweging zichtbaar maken door vanaf gedicht 1, die eerst los staat, telkens twee titels naast elkaar te zetten en je stopt bij het losstaande gedicht 22, De pijl: de vierde nieuwe tekst.
Vier paren gedichten met een gelijk aantal lettergrepen, waaronder de beide 88’s van het scharnier, lijken op strategische plekken te staan en vormen zo een soort skelet van de bundel. 62, 88, 114 en 117 zijn daarbij een betekenisvolle reeks. Twee keer is het verschil 26 en de derde keer 3. De eerste regel van gedicht 1 en de 7 titels staan onder elkaar in nieuwe tekst 3.
In gedicht 1 lijken de 1ettergreepaantallen van de versregels te verwijzen naar gedichten: gedicht 15, 11 en 12. Met ‘maak’ uit de titel van gedicht 15, Smaak, en het woord ‘laak’ uit gedicht 12, De scheiding, vorm je ‘maak/ laak’. Het is de eerste van 5 korte nieuwe teksten in gedicht 1, 3, 6, 9, 11.
De 5 gedichten met de korte teksten hebben alle een regel met 15 lettergrepen, de tussenliggende gedichten niet. Er zijn een paar nieuwe teksten die niet in de lijst zijn opgenomen. De eerste regel van gedicht 1 sluit door de spreiding van a’s en b aan op de laatste regel van de bundel.
Deze tekst bevat een verwijzing naar twee rijen en rijmt op ‘maak/ laak’; maar lijkt in de lijst niet op zijn plaats, misschien omdat de vijfde korte tekst ‘st…v’ dan niet langer zelfverwijzend is.
De nieuwe teksten van 3 t/m 11 worden gesuggereerd door de plaatsing van letters op het totaal van het gedicht. In gedicht 5, Schaal, en gedicht 6, Groen, kun je afbeeldingen op het gedicht tekenen, een grote s en een trechter, met v-vorm: ‘st v’. Deze tekst lijkt een overlap met de nieuwe tekst van gedicht 11. Bij gedicht 11 keer je door de spiegeling van de cijfers 1 en 11 terug naar gedicht 1 en ga je door naar gedicht 2.
Tussen gedicht 2 en 20 zie je een soort titelacrostichon. Deze tekst, 15 losse letters, wordt gesuggereerd door twee cijfercombinaties in de rij van lettergreepaantallen. 158, 159 en 160 verbinden de twee 114’s en 122 en 138 sluiten aan bij de beide tweetallen met dezelfde eindcijfers. Er ontstaan twee drietallen: 158, 138, 118 en 122, 152, 182. Gedicht 15, Smaak, met 138 en 5, Schaal, met 152 lettergrepen staan centraal. De beginletters s, s, d (van 7 De dierbare) en v (van 8 De verscheidene) geven ongeveer de intekst van gedicht 11 en van gedicht 5 en 6.
Na gedicht 20, Het klavier, komt het scharnier. Gedicht 22 en 26 zijn de uiteinden van de lange arm van het scharnier. Deze lange arm wordt het achterstuk van een andere afbeelding: een pijl. Een aantal regelcijfers lijkt dit te onderstrepen. Vóór het scharnier omsluiten (zeven) 2 keer 2 gedichten met 7 versregels een drietal met 8 + 4 + 10 = 22 regels. 22 is het gedicht De pijl. Na het scharnier zijn er nog twee drietallen met 6 + 9 + 7 = 22 regels.
Bij de lettergreepcijfers zien we vier corresponderende vijftallen. Tel je bij 114, 160 en 180 resp. 3, 3 en 30 op dan krijg je 117, 163 en 210. Het verschil tussen 66 en 81 is 15, net zoveel als de beide linker verschillen opgeteld (2 (184-182) en 13 (202-189)). Het verschil tussen 81 en 182 en tussen 88 en 189 is allebei 101. In de tweede rij lijken 22 t/m 26 en 35 t/m 39 het achter- en voorstuk van de pijl te vormen en 40 t/m 42 zijn dan de punt.
Van gedicht 24 t/m 42 zie je tenslotte een zuurstok. Gedicht 33 precies in het midden heet Een zuurstok. Gedicht 33, 34, 35 en 36 hebben samen 33 versregels.
Wat is de rol van de twee vijftallen in de eerste rij? Bij de versregelcijfers van de bundel zie je in de eerste 6 gedichten 3 telreeksen die de beweging van de twee rijen in beeld lijken te brengen.
Vanaf gedicht 1 tel je: 5, 6, 7, 8, 9. Na gedicht 5 ga je niet naar gedicht 6 maar terug naar gedicht 2. Nu tel je 1, 2, 3, 4, 5 en gaat na gedicht 6 weer terug naar gedicht 1. Daar tel je nu ook 1, 2, 3, 4, 5.
De twee vijftallen van lettergreepcijfers lijken te wijzen naar de eerste 5 en 6 gedichten én naar gedicht 5 en 6 met de twee afbeeldingen. Met de drie regelcijfers van 18 t/m 16 geven de vijftallen body aan de beide rijen, die ook tezamen een pijl en zuurstok kunnen vormen. De 5 korte nieuwe teksten, het titelacrostichon en de 3 pictogrammen scharnier, pijl en zuurstok vormen samen nieuwe tekst 2.
Sla je het boek dicht dan zie je het omslag van de bundel. De omslag is blauw en je kunt de tekst ‘blauw als een beek’ maken: het woord ‘blauw’ wordt gesuggereerd.
De letters van ‘bla’ staan in de titel, ‘uw’ is deel van de naam. ‘blauw’ verbindt, of valt uiteen in, titel en naam.
De o staat voor de u en de klanken au en ou zijn gelijk: ou wordt au. De letters k, e, s, n verbinden naam en titel, je treft ze in zowel naam als titel. ‘kees en blauw’ is de eerste nieuwe tekst.
De titel met woordcijfer 3 volgt op titels met woordcijfers 1 en 2. Titel en auteursnaam hebben 3 lettergrepen en 10 letters. Gedicht 1 en 21 hebben 42 woorden, 1 en 42 62 lettergrepen en 1 en 33 200 letters. De woordcijfers en lettercijfers van de bundel lijken het beeld van de lettergreepcijfers te bevestigen.
Het woordcijfer van 1, 42, verwijst naar het einde van de eerste rij, naar gedicht 42 en naar het totaal van de bundel. De regelgetallen van gedicht 1 en 42 zijn 5 en 4. Als vanzelf tel je dan, beginnend bij het omslag: 3, 4, 5 – en ben je als het ware de hele bundel door geweest en terug bij het begin.
Het lijkt of wat de structuur aangaat vanaf het begin alle formele verschijnselen in de bundel bekend en geldig zijn. Ook lijkt het of er direct in het eerste gedicht aanwijzingen staan voor de beweging in de bundel. De eerste en laatste regel van de bundel creëren in r. 1 ‘de rijen op een zijn beid”. De twee rijen zouden dan meteen naast elkaar staan. Gedicht 15, 11 en (3 keer) 12 vormen ‘maak/ laak’. Bij r. 5 van gedicht 1 verschuif je de rijen t.o.v. elkaar.
Hoe kan de lezer de groepen teksten in de bundel waarnemen? Je denkt dan aan beeldschermen. De groepen teksten zou je op groot scherm kunnen laten zien als programma’s op tv- daadwerkelijk een nieuwe tekst in Groen. De teksten lichten stuk voor stuk op en je ziet ze in ondertitels. Maar de letters van de gedichten zijn klein op het totaalbeeld. Ook zijn de groepen teksten in de praktijk niet zo duidelijk gescheiden.
In Alle gedichten tot dusver (2003), de tweede editie van Als een beek, wordt er een drukfout verbeterd. In 28 De storm wordt ‘Broerder klein bevangen door platheid’ ‘Broeder klei bevangen door platheid’: de letters r en n zijn verwijderd. Iets dergelijks zien we bij Wilfred Smit. In Zinnebeeld uit Verzamelde gedichten (1971) wordt ‘dringerder, doordringender’ ‘dringender, doordringender’. De n vervangt de r. Zo naast elkaar gezet zie je twee keer dezelfde nieuwe tekst: nr.
Er zijn meer overeenkomsten tussen Smits Verzamelde gedichten en Als een beek: een blauw omslag, het begin van een rij nieuwe teksten met een gesuggereerde tweedeling: St… rand en S… maak, het vormen van grote letters op het tekstbeeld: P in Strand S in Schaal, ‘wurg alle lichten’ uit Sweet bahnhof naast ‘het wurgend licht’ in Stijfheid, de rol van de spiegelende nummers: gedicht 24, Strand, heeft 42 lettergrepen.
In beide werken wordt het figuurgedicht beoefend. Smit ontwikkelt een eigen type figuurgedicht. Bij Ouwens is de bundel als geheel het figuur, met nieuwe teksten en afbeeldingen, waar titels en cijfers van de gedichten telkens van belang zijn. Het totaal van de dichtbundel zie je niet op de pagina, maar voor je geestesoog, het is een conceptueel figuurgedicht.
De Duitse mediëvist Ulrich Ernst onderzoekt de visuele poëzie sinds midden jaren 70. Visuele lyriek “erweist sich als Grenzgattung, die an der Geschichte der Literatur ebenso Anteil hat wie an der Geschichte der bildenden Kunst.” De bundeling van artikelen Das Künstlerbuch verscheen dit jaar. Met een term uit het boek zou je de werken van Smit en Ouwens kunnen rekenen tot de palempsesterende kunstenaarsboeken. Het verschil met de voorbeelden uit het boek is dat bij Smit en Ouwens de lezer de inteksten moet ontdekken.
Laat een reactie achter