Laudatio Ellen Deckwitz, uitgesproken op 11 november 2022
Zondag 11 november 2022 is in het Tollens Museum in Rijswijk de Tollens Prijs (de oudste literaire prijs van Nederland) uitgereikt aan Ellen Deckwitz. Jan Baeke hield daar de laudatio
Schrijf romanregels op alle overheidsgebouwen, versier elke brug met toneelcitaten, open de parlementaire week met een gedicht, lardeer iedere partijtoespraak met woordkunst. Start een SIRE-campagne over hoe je talig machtsmisbruik kan blootleggen en onschadelijk maken. Leg Hugo de Jonge een spreekverbod op.
Het zijn geen stellingen van mij, al omarm ik ze van harte, maar het is een citaat uit een column van Ellen Deckwitz in NRC van 30 augustus 2022 en het citaat windt er geen doekjes om. Hier is een schrijver aan het woord die het belang, sterker nog, de noodzaak van poëzie fier bepleit, niet alleen om de poëzie zelf, maar ook uit maatschappelijke betrokkenheid.
Want poëzie is heel erg nodig om onze samenleving, althans de beschaafde variant ervan, overeind te houden. Deze overtuiging wordt door Ellen Deckwitz met verve uitgedragen. En daarom wordt ze regelmatig (tot gekmakends toe, wellicht) de ‘ambassadeur van de poëzie’ genoemd. Maar ik denk dat je haar evengoed de ambassadeur van de Nederlandse taal en van goed taalonderwijs mag noemen. En misschien gewoon wel de ambassadeur van het kritische, humane en intelligente denken, want dat is wat ze op allerlei manieren laat zien. In haar columns voor NRC, voor de Nieuws BV op Radio 1, in haar interviews en bijdragen aan diverse programma’s op radio en tv, en in haar boeken. Zoals Ellen Deckwitz eerder deze week in het interview met Anne van den Dool voor De Lage Landen zei: ‘Juist in dat kritische lezen kan poëzie een belangrijke rol spelen. Wie goed kan lezen, is minder bang voor de wereld.”
Uit de slotzin van het citaat waarmee ik net deze Laudatio begon: ‘leg Hugo de Jonge een spreekverbod op”, spreekt een andere opvallende kwaliteit van Ellen als dichter en columnist, namelijk haar vermogen om in de vorm van een kwinkslag, een licht satirische uitspraak lucht in haar teksten te blazen, zonder de onderliggende scherpte af te vlakken. En wie goed op het metrum van de zin let, leest er ook poëzie in.
Eigenlijk in alles wat Ellen schrijft en laat horen, bespeur je de stem van de dichter; daarin klinkt, rinkelt en ritselt de taal, ook als het geheel de vorm van een column heeft aangenomen. Neem bijvoorbeeld dit fragment uit Ellen’s column in NRC van 2 maart 2022:
Als de boel misgaat wil je misschien liever gewoon abstract zijn. Elke concretisering wekt alleen maar meer onrust. Als de dingen groeien, krimpen de woorden. Maar wanneer de woorden krimpen, groeien de dingen door.
Ondertussen zijn er mensen begonnen aan hun laatste uren in een gezond lichaam.
Ondertussen zijn er mensen begonnen aan hun laatste uren in een lichaam.
En zo zit je aan het beeldscherm gekluisterd en zie je hoe een stoet Kiev nadert. Satellietbeelden tonen een lange rij wagens en tanks. Het enige woord dat nog een beetje van toepassing voelt, is ‘einde’.
Experts zeggen dat het einde zo’n zestig kilometer lang is en gedekt wordt door vliegtuigen, afstandsraketten en atoombommen. Het einde gaat niet echt snel en blijft kwetsbaar voor aanvallen, maar het einde is tot dusver nergens tegengehouden. Op de radio hoor je vlak voor het slapengaan dat als een deel van het einde een lekke band krijgt, er op zich geen probleem is. Dan wordt het aan de kant gezet.
Zodat de rest van het einde verder voorwaarts kan.
Dit mag dan officieel een column zijn, het mag met dezelfde overtuiging wat mij betreft ook een gedicht genoemd worden. Dit is wat het fragment laat zien: dat poëzie, als je de taal, de klank, de associatieve souplesse ervan geïnternaliseerd hebt, overal in kan zitten.
Misschien is het wel een bewijs voor de stelling van Ben Lerner dat het een gedicht nooit lukt om (wat de poëzie in wezen wil) het sublieme, universele en authentieke onder woorden te brengen, maar dat de poëtische kracht en authenticiteit zich vooral laat zien in teksten waarin de poëzie zich onbedoeld of terloops manifesteert. (nu doe ik Ben Lerner wel enigszins te kort, maar ‘for the sake of the argument’ kon ik het niet laten)
Maar toch, Ben Lerner ten spijt, er is genoeg poëzie die ‘de ruimte voor het authentieke’ (“a place for the genuine”, zoals Marianne Moore schreef) mijns inziens weet te bewerkstelligen. En dat geldt beslist voor de poëzie van Ellen Deckwitz.
Wij als jury van de Tollensprijs, en nu spreek ik even mede namens mijn collega- juryleden, noemden haar werk geestig, ontroerend en confronterend tegelijk. In die combinatie ontstaat zeker een ruimte voor het authentieke, die overigens niet altijd heel behaaglijk is.
Haar debuut, De steen vreest mij, verhaalt over moeizame familierelaties, kinderangsten en een dreigende ondergang. Surreële scènes worden afgewisseld met nare en ook met humor opgetekende beelden van een jeugd. In haar derde bundel De blanke gave doet de dreiging van het water zich nogal eens gelden. Ze toont de vernietigende kracht van water, laat zien hoe de mens (zelf ook voor een flink deel water), die dacht dat water meester te zijn, de naderende Apocalyps een behoorlijk handje helpt.
Ellen Deckwitz’ poëzie is allerminst eenduidig, een effect dat ze weet te bereiken door de blik als het ware langs de rand van de gebeurtenissen te laten glijden. Haar veelstemmige, even nuchtere als lichamelijke en suggestieve poëzie, roept verhalen op, maar vult ze niet volledig in. Ze tikt de werkelijkheid aan. Ze werpt licht op wat het leven zoal voor de mens in petto heeft of kan hebben. Voor mensen zoals wij, voor mensen getekend door de geschiedenis.
Dat getekend zijn door de geschiedenis spreekt op overtuigende wijze uit haar laatstverschenen bundel Hogere Natuurkunde, waarin ze de confrontatie aangaat met het levensverhaal van haar grootmoeder, die haar als enige in de familie over haar kampervaringen in Nederlands-Indië vertelde. De bundel laat zien hoe het Indiëverhaal van haar grootmoeder in haar eigen leven doorwerkte. De oorlog woekert onzichtbaar verder en blijft voelbaar in de taal en in het zwijgen tussen de regels.
Waarmee ik niet gezegd wil hebben dat zwaarte het kenmerk is van Ellen’s poëzie. Spitsvondig, licht en sprookjesachtig is het vaak genoeg, zoals in
BIJ DE RAND
Maar hij wilde het zo graag dus ik kuste hem en het zeeschuim vormde al op zijn enkels kant, het soort waarvan vitrage wordt gemaakt.
Hij zakte onder de golven. Luchtkralen snoerden zich aan elkaar vast,
ik bleef nog heel lang wachten op het strand. Mijn rug jeukte, ik dacht
nu komen vast mijn vleugels door.
De vleugels zijn in het echt nog niet doorgekomen, maar dat heeft haar werk niet belet om vele gebieden te doorkruisen en te bestrijken. En daar nog de nodige gebieden en exercities in de taal aan toe te voegen. De Tollensprijs is geen eindpunt van een schrijverschap, maar een tussentijdse bevestiging van de kwaliteit en de reikwijdte van het werk en de schrijver.
En dit indachtig is Ellen Deckwitz de terechte winnaar van de Tollensprijs 2022.
Laat een reactie achter