In Broerstraat 5, het alumniblad van de Rijksuniversiteit Groningen, staat een mooi interview met onze Groningse oud-student Nederlands Ramtin Sadeghpoor, inmiddels leraar Nederlands in Drachten. Ramtin laat goed zien hoe onderwijs nog altijd een emancipatie-instrument kan zijn, al is dat helaas niet meer vanzelfsprekend het geval: oplettende ouders en onbevangen leerkrachten zijn belangrijker dan ooit. Al is het maar om te voorkomen dat leerlingen met een migratieachtergrond vanzelfsprekend een VMBO-advies krijgen (niets mis met het VMBO, maar het moet je wel passen).
De laatste jaren wordt er veel van gedachten gewisseld over de etnische diversiteit van de studies Nederlands, of preciezer: het gebrek daaraan. Marc van Oostendorp vraagt er terecht aandacht voor op Neerlandistiek: “Als de neerlandistiek niet diverser wordt, verliest ze haar bestaansrecht.” Dat ben ik met hem eens. Wil het vak zijn basis in de samenleving behouden en versterken (en dat is cruciaal: we hebben een maatschappelijke verantwoordelijkheid), dan is een activerende aanpak van onderop geboden. Ik verwacht niet overdreven veel van bovenaf, wel van aanpakken op de werkvloer.
Die aanpak moet weloverwogen zijn. Allereerst moeten we nadenken over wat diversiteit zoal behelst, in ieder geval meer dan gender en etniciteit. Het lijkt mij verder belangrijk dat neerlandici goed duidelijk maken dat zij niet naar diversiteit streven om te kunnen laten zien dat ook zij deugen (zoals, naar verluidt, de meeste mensen), en ook dat zij studenten met een migratieachtergrond niet naar voren schuiven als vertegenwoordigers van een groep (wat zij als unieke individuen gewoon niet zijn). Waar het om gaat is dat wij laten zien dat een studie Nederlands relevant is voor iedereen, dat de opleidingen een belangrijke morele en maatschappelijke verantwoordelijkheid hebben (niet uitsluitend, maar ook niet in de laatste plaats: het opleiden van taal- en cultuurdocenten) en dat Nederlandse Taal en Cultuur geen Vaderlandsche Letteroefeningen zijn.
Inclusiviteit zal als denkstijl ingang moeten vinden. Dat gaat niet vanzelf. Waar we over moeten spreken, onder veel meer:
- Inspirerende rolmodellen in de staf (progressief wervings- en doorstroombeleid).
- Het openbreken van de culturele repertoires en canons (literatuur als domein waar diverse ervaringsgeschiedenissen worden doorgegeven).
- Wetenschappelijke aandacht voor meertaligheid (denk aan de talrijke recent verschenen meertalige dichtbundels en bloemlezingen).
- Dialogisch en activerend onderwijs als norm (het gesprek als methode).
Uit eigen bescheiden ervaring weet ik gelukkig hoe verrijkend een diverse groep studenten is. Dankzij jonge mensen met uiteenlopende achtergronden leerde ik de afgelopen jaren veel over eigentijdse Surinaamse, Antilliaanse, Afrikaanse en Molukse literatuur. Ook de veranderlijke leeslijst van ‘mijn’ cursus Moderne Nederlandse Letterkunde (1930-2023) was aanvankelijk behoorlijk wit en is dat wellicht nog steeds. Vanaf het moment dat ik studenten vroeg om literatuur aan te dragen die zij van hun ouders, grootouders en andere ‘voorlezers’ hadden leren kennen, kleurde het repertoire. We lezen Anton de Kom en Raoul de Jong, Marion Bloem en Frans Lopulalan, Radna Fabias en het prachtige Album van de Caraïbische Poëzie (2022). Dat er vertrouwde en canonieke auteurs sneuvelen is dan onvermijdelijk (dit jaar: exit Kouwenaar, Kopland, Kellendonk). Ook daar zal het gesprek over moeten gaan.
Ondertussen zien wij Groningse neerlandici goed werk doen in het voortgezet onderwijs. Niemand is verplicht om wie of wat dan ook te vertegenwoordigen, maar dat we inspirerende docenten opleiden die belangrijke vernieuwingen kunnen bewerkstelligen, dat is iets om behoorlijk gelukkig van te worden. Ramtin: “Iemand met een migratieachtergrond. Die wil je hebben toch?”
Laat een reactie achter