In het Couperus-jaar 2023, honderd jaar na zijn overlijden, wil ik meer van Couperus’ werk (her)ontdekken en belichten, in de hoop dat vele lezers volgen. Ik deel maandelijks een leeservaring. Doe mee, lees mee en deel je ervaringen ook: #IkLeesCouperus.
Ik was op lesbezoek bij een collega Engels. De docente begon een gezellig, informeel gesprek over takeaway food, het kabbelde verder naar Chinees eten en het curieuze, grappige fenomeen van fortune cookies. Ineens werd het zichtbaar dat dit hele gesprek gestuurd was (uiteraard), want we gingen verder over de verschillende betekenissen van het begrip ‘fortune’, denk aan de fortune teller, wat is eigenlijk het verschil tussen fortune, fate, prophecy, en hoe zit het met Macbeth? Wauw.
De grote vraag was wat het verschil maakt tussen een briefje in een koekje, een uitspraak van een waarzegger op de kermis en een profetie van drie heksen. Het begin van het antwoord is dat het allemaal om macht gaat: de macht van degene die de profetie uitspreekt, de macht die in de profetie zit: Macbeth zal koning worden. De volgende vraag is wat je doet met deze profetie, en wat anderen ermee doen. Macbeth wordt door zijn vrouw aangezet tot moord om de voorspelling tot waarheid te maken.
Deze gedachten lieten me niet meer los tijdens het lezen van De berg van licht, een van de historische romans van Louis Couperus, gesitueerd in de derde eeuw na Christus. Magiër Hydaspes leest ‘misschien het hoogste’ in de sterren voor Bassianus, de vijftienjarige Syrische hogepriester van de zonnegod Helegabalus, maar ziet daarbij ook ‘een zee van bloed’. Bassianus weet dat het de wens van zijn grootmoeder is dat hij keizer wordt, dus wordt de profetie zo geïnterpreteerd, en zijn grootmoeder maakt deze profetie werkelijkheid door mensen om te kopen en het volk op te ruien. De parallel met de aanvang van Macbeth is evident: een heks / magiër voorspelt een man promotie in macht, maar er is een duistere kant aan deze voorspelling. Een vrouw nabij (echtgenoot / grootmoeder) zet de voorspelling naar haar hand en je kunt al aanvoelen dat het alleen maar tragisch kan eindigen. Is dat tragische einde het noodlot of komt dat juist door het mengen in het lot? De profetie bepaalt zowel de spanning in het verhaal als deze grotere thematische vraag en dat maakt De berg van licht van begin af aan fascinerend.
Een ander aspect van deze roman kan niet onbenoemd blijven: het thema van ‘sekseloosheid’. Onlangs opende in het Louis Couperus Museum de tentoonstelling ‘Louis Couperus: non-binair avant la lettre?’. Het is terecht om je af te vragen of we Couperus honderd jaar na zijn dood alsnog non-binair moeten noemen, zoals Lieke von Berg hier doet. De tentoonstelling zelf is genuanceerder dan de prikkelende titel en vertelt ons enerzijds hoe Couperus mannen en vrouwen zag en beschreef, anderzijds hoe andere queer iconen ons inspireren en ons denkkader verruimen.
Zelf ben ik altijd minder geïnteresseerd in het biografische (‘was Couperus homo en bestond Orlando echt?’), veel meer in het werk van de schrijver en de ideeën die daaruit spreken. Die ideeën lees ik als fictie, die zetten aan tot denken en mogen zo fantastisch, gek of gruwelijk zijn als maar kan zonder dat ik daarmee iets denk of vind van de schrijver. Dit begrijpt nog steeds niet iedereen, dat zagen we deze week toen schrijver Pim Lammers zijn bijdrage aan de Kinderboekenweek introk nadat onder andere organisatie Gezin in Gevaar hem tot pedofilieactivist bestempelde op basis van een verhaal. Lammers kreeg hierdoor doodsbedreigingen, dit was het hem niet waard en Gezin in Gevaar juicht op de website ‘Succes!’. Dat is pas horror, maar dan niet in fictie.
Deze zedenpolitie zou De berg van licht direct op de brandstapel gooien: de verheerlijking van het lichaam van de vijftienjarige hoofdpersoon spat van de pagina’s, fallussymbolen duiken overal op, we maken orgies mee, een huwelijk tussen twee mannen en de totale verafgoding van de jonge priester van de zonnegod, in een geloof waar tweeslachtigheid of sekseloosheid het ultieme streven is: de man-maagd. ‘Niet te vrouwelijk, niet te mannelijk, de beide seksen in evenwicht versmolten tot een harmonie.’ Het volk reageert in eerste instantie positief op de man-maagd, die opgesmukt en (bijna) naakt paradeert en danst: zowel mannen als vrouwen worden verliefd op hem, ook bij zijn entree in Rome waar hij inderdaad keizer wordt. ‘Gelukkig dat we dan wat nieuws weer hebben. Mannetjes en meisjes hebben we zo lang al gehad!’ Uiteindelijk zal die blik op het oosterse, vrouwelijke toch een botsing blijken met het westerse ideaal van brute mannelijkheid, zeker wanneer de keizer in zijn liefde voor machoman Hierocles steeds vrouwelijker wordt. ‘Maar het evenwicht te bewaren, niet te véél vrouw te zijn, niet meer dan man… o, hoe moeilijk was dat…’
Toen ik eerder deze week werd geïnterviewd over Couperus en queer zijn (voor Omroep West), durfde ik nog te denken dat Couperus vrijer zou leven als hij in onze tijd geboren was. Het haatzaaien tegen Pim Lammers laat zien dat we daar nog niet zijn. Juist daarom is het terecht dat een tentoonstelling aandacht besteedt aan dit element in het werk van Couperus.
Nog twee kleinere opmerkingen:
1) De berg van licht is in stijl een echte Couperus, en geen lichte Couperus. Hoe ontzettend groot is het verschil tussen De berg van licht (1905) en Van oude menschen, de dingen die voorbij gaan (1906, een jaar later!). De impressionistische stijl in paginalange zinnen siert elke pagina overdadig in De berg van licht, terwijl Van oude mensen veel dialoog heeft, kortere zinnen en beschrijvingen. De berg van licht heeft veel herhalende taal, natuurlijk met een doel: de lezer gaat in woorden mee in de bezwerende trance van deze zonnecultus, de zinnen zwepen op, maar het is soms wat veel. ‘De zwoele volzomernacht, het van volzomerzwoelte bijna nevelige nachteluchtblauw vol sterren, die door warmte heen zonder glans schijnen te starrelen, en onder die glansloze starrenlucht de afschuwelijke nacht op het palatium!’
2) Moest ik ineens aan Elvis en Michael Jackson denken. Bassianus is ook een idool, een god op aarde. De keizer strooit doekjes uit over het volk, als Elvis in Vegas: ‘En plotseling, als een kind, blijde, vergetende heel zijn weemoed, schaterlachte hij om het luchtige, trage fladderen der doekjes, die daalden neer met iets van kapelletjes in de uitgerekte klauwen, de krampvingerende begeerten van het volk beneden. Daar vertrapten zij elkaar om een doek te bemachtigen; dolkstoot werd gegeven, bloed vloeide; wie viel werd onder de voet tot moes en de beenderen kraakten.’
En zien we hem hier moonwalken? ‘…zo danste hij, danste hij achteruit, door zijn priesters gediend, die zorgden dat hij niet viel. En nooit viel hij. Zo zeker, bevallig-harmonieus tripte zijn hoogwrevige, holzolige voet op de tenen, wier gepolijste nagelen rozigden in de opengespleten schoen te voorschijn, over het pad van gouden zand, dat het volk zijn kunst bewonderde met hetzelfde genot waarmee zij een gladiator of mime bewonderde.’
De wens om hem aan te raken deed mij ook denken aan jaren-zeventigsektes, de extatische massaliefde ken ik uit docu’s daarover, waar kent Couperus haar van? Zijn beschrijvingen hebben er werkelijk verbluffende overeenkomsten mee. Blijkbaar is dit wat idolen doen en hoe het volk reageert, en is die verering, die behoefte aan een afgod, iets van alle tijden.
Laat een reactie achter