In hetzelfde jaar als twee collega’s van dezelfde generatie, Thijs Pollmann en Arie Sturm, overleed eind 2022 de Utrechtse taalkundige Frank van Gestel.
Frank van Gestel studeerde eind jaren ’50, begin jaren ’60 Nederlands in Utrecht bij Van Haeringen en W.A.P. Smit. Zijn wetenschappelijke carrière begon al tijdens zijn studie, waarbij hij zich aanvankelijk niet tot de moderne taalkunde beperkte maar zich breed als neerlandicus profileerde: hij leerde “duchtig” Middelnederlands en 17e-eeuws Nederlands vertalen, en naast een publicatie over de syntactische karakterisering van verschillende typen idiomen verzorgde hij met Wim Gerritsen, de mediëvist, een lezing bij het 28e Nederlands Filologen congres over de Troje-roman van Segher Diengotgaf. Maar na een korte periode als leraar Nederlands werd hij in 1968 door Van den Berg als taalkundige naar Utrecht teruggehaald. Het was vervolgens Maarten van den Toorn die zijn interesse wekte voor de generatieve taalkunde – aan diens Nederlandse Grammatica uit 1984 heeft Frank nog waardevolle bijdragen geleverd. Ook daarna bezorgde hij echter nog, met collega’s Drop en Steenbeek, een 12-delige methode Nederlandse letterkunde voor middelbare scholieren. Het was uiteindelijk niet bij Van den Berg, toen al overleden, maar bij Schultink dat Van Gestel in 1986 op een door Arnold Evers begeleid proefschrift promoveerde. Hij bleef tot zijn pensioen in 2000 aan het Utrechtse instituut voor Nederlandse Taal- en Letterkunde verbonden.
Proefschrift
Frank begon zijn proefschrift (zoals destijds gebruikelijk niet aan het begin, maar pas gaandeweg de wetenschappelijke loopbaan geschreven) met de vraag waarom precies dezelfde structuren zowel predicatief kunnen voorkomen (ministers zijn op hun onderscheidingen vaak erg trots) als attributief (die op hun onderscheidingen vaak erg trotse ministers). Hij rekende af met de voorheen gangbare transformationele analyse (waarbij de tweede variant wordt afgeleid van de eerste door zijn weg te strepen en de rest van het gezegde naar links van ministers te verplaatsen) en stelde een modernere analyse in termen van de Xbar-theorie voor: de attributieve en predicatieve positie kunnen met dezelfde soort woordgroep worden gevuld, namelijk een A3: de grootst mogelijke woordgroep met een adjectief (A) als kern. In de voorgestelde Xbar-theorie (de theorie over mogelijke boomstructuren) is het 3-niveau het niveau waarop een onderwerp met een predicaat wordt verbonden – maar nog zonder grammaticale kenmerken zoals congruentie en tempus. Voor het bestaan van zulke “kale” subject-predicaatverbindingen vond hij onafhankelijke evidentie in bijvoorbeeld krantenkoppen ([N3 Rutte weer premier]), absolute-met constructies (met [P3 Rutte in het doel] winnen we nooit) en AcI-constructies (ze zagen [V3 Rutte fel reageren]), waar ook zulke verbindingen optreden, hier respectievelijk met zelfstandig naamwoord, voorzetsel, en werkwoord als kern, en daarnaast in constructies als hoewel PRO ziek, won hij toch, en hij kwam PRO vrolijk binnen waar, net als bij de attributieve A3 waarmee het onderzoek begon, het onderwerp onhoorbaar (PRO) is. De dissertatie richt zich vervolgens op de functies van lagere woordgroepen (X2 en X1), en op de verdeling van grammaticale kenmerken (zoals woordgeslacht en naamval) daarbinnen. Daarbij komen o.a. nog de pseudo-partitief-constructie (drie rijen flessen bier) en de possessief-constructie (Franks boek) aan de orde.
De dissertatie was één van een drietal Utrechtse proefschriften op het gebied van de Xbar-theorie die in korte tijd verschenen. Dit drietal werd onthaald op een chagrijnige bespreking in het tijdschrift Spektator (hoewel de kritiek Franks boek het minst aankleefde). De bespreker had een aantal concrete bezwaren tegen de door Frank voorgestelde analyse: zo was die onverenigbaar met de geldende definitie van het ECP. Ook achtte hij Franks voorstel dat hoofdtelwoorden als zelfstandig naamwoorden moeten worden beschouwd onvoldoende gemotiveerd. Nu is het voor een reviewer altijd moeilijk om te voorspellen welke taalkundige ideeën de tand des tijds zullen doorstaan. Maar dat hele ECP bestaat al decennia niet meer, terwijl het in de sindsdien opgebloeide literatuur over de syntaxis en semantiek van telwoorden standaard is geworden aan te nemen dat in de meeste talen de meeste telwoorden nomina zijn. In ieder geval heeft één van ons nog niet zo lang geleden voor een artikel over dezelfde pseudo-partitief-constructie die in die boekbespreking centraal stond, nog zeer dankbaar gebruik kunnen maken van wat Van Gestel daar in 1986 over aan het licht had gebracht.
Vegetariër
In dezelfde periode publiceerde Van Gestel ook over andere onderwerpen (lidwoorden, de aan het-constructie, zinsaccent). In 1995 verscheen een veel geciteerd artikel waarin hij zijn vroegste interessegebied, dat van de idiomen, koppelde aan de Xbar-theorie die in zijn dissertatie centraal had gestaan. Hij stelde voor dat elk idioom op een bepaald X-bar niveau bevroren is. Op [N0 termijn]is bevroren op niveau N0, zodat daarboven extra materiaal kan worden ingevoegd (op korte / lange / enige termijn); maar op [N2 het nippertje] bevat een bevroren N2, dus *op het nerveuze nippertje is geblokkeerd. Ook idiomen kunnen tot het X3 niveau reiken: met [P3 lood in de schoenen] staat geen varianten met leren schoenen of radioactief lood toe.
Frank was niet wars van principes, en droeg het hart op de juiste plaats (d.w.z., links). Hij reed geen auto, hij vloog geen vliegtuig, en was nogal radicaal vegetariër, een houding waaraan in de tijd dat wij hem leerden kennen nog de geur van wereldvreemd idealisme kleefde. Maar één van ons herinnert zich een “afdelingsetentje” waarbij hij, daartoe uitgenodigd, geen enkele aanleiding zag om zich tegenover zijn collega’s te rechtvaardigen, noch om hen de les te lezen. Terwijl hij wel gelijk had, natuurlijk.
Unieke niche
Zijn lankmoedige maar niet van ijzer gespeende persoonlijkheid bleek ook uit zijn omgang met studenten. Sinds de jaren zeventig is het bij de taalkundecursussen in Utrecht gebruikelijk om studenten in groepjes van vijf in de werkcolleges opdrachten te laten maken over de stof, waarbij de docent rondloopt om vragen te beantwoorden. Zo ging het ook in de cursus Oude Zinnen, waarin studenten leerden om met behulp van de gereedschappen van de moderne taalkunde het Nederlands van tussen 1200 en 1700 te analyseren en begrijpen, aan de hand van het leerboek waarvan Frank de eerste auteur was. Frank gaf met grote precisie en eindeloos geduld nadere uitleg aan studenten, die hij met de jaren als mensen serieus bleef nemen. Eén van ons herinnert zich hoe Frank over een hoogst technisch concept uit Chomsky (misschien waren het de Boolean Conditions on Analyzability wel) tegenover een groepje 2e-jaars studenten toegaf dat hij het ook niet helemaal begreep. Gejokt of niet, we hebben geen van onze andere docenten die woorden ooit horen herhalen. Hij bleef altijd geïnteresseerd in wat ‘steeds jongere metgezellen’ bewoog – ‘want een mens wil toch graag een beetje bij de tijd blijven’.
“Zo gaat het keer op keer; het blijkt een onvermijdelijk gebeuren:
Voorbij mijn honkvast huis, gelokt door sterker geur en kleuren,
Trekt een steeds jonger metgezel, al blijft hij dat maar even.”
(uit Proficiat voor Iris, ter gelegenheid van haar promotie)
Bredere erkenning kwam laat, toen hij –die in zijn studententijd immers duchtig ouder Nederlands had leren vertalen– in zijn napensioense jaren het monnikenwerk op zich nam de (zeer omvangrijke, en in hoogst complex, op Tacitus geïnspireerd 17e-eeuws Nederlands geschreven) Nederlandsche Historiën van P.C. Hooft voor de moderne lezer in vertaling toegankelijk te maken, en zo het door hemzelf in 1999 in Vooys uiteengezette programma –dat overigens goed illustreert hoe bedachtzaam en zorgvuldig Van Gestel doorgaans formuleerde– ten uitvoer te leggen. Hij produceerde aanvankelijk, in samenwerking met historisch letterkundige Eddy Grootes en historicus Jan de Jongste, een bij Bert Bakker uitgegeven bloemlezing, maar tenslotte een integrale, online beschikbare hertaling van de eerste 20 boeken, d.w.z. de versie van de Historiën van 1642. De bloemlezing werd lovend ontvangen, zowel bij een breder publiek (getuige het VPRO-radio interview naar aanleiding van het verschijnen van de bloemlezing in 2007) als in de professionele pers. De boekbespreker voor het Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde (Arjan van Leuvensteijn, later zelf betrokken bij de integrale vertaling), die de hertalers prijst om hun “taalkundig en cultureel-historisch vakmanschap en […] literaire begaafdheid” is onder meer tevreden over de wijze waarop Hoofts veelvuldige AcI-constructies naar modern Nederlandse finiete (dat-) zinnen zijn getransformeerd. Maar de auteur van Van Gestel (1986) wist natuurlijk precies hoe beperkt de distributie is van deze V3 met overt subject in de syntaxis van het hedendaags Nederlands. Misschien had de klassieke neerlandicus hier uiteindelijk zijn unieke niche gevonden in de moderne neerlandistiek.
Anneke Neijt zegt
Wat een mooi IM! In mijn herinneringen ook niets dan goeds over Frank – hij was zorgvuldig in al zijn handelen.
Hans Anten zegt
Mijn eerste doctoraalcollege, in 1975, zou voor mij als aankomend student moderne letterkunde ook het moeilijkste college worden. Die door Frank gegeven cursus moderne taalkunde bevatte voor mij een uiterst lastig te volgen generatief parcours, waarin duizelingwekkend veel hypothesen werden gevisualiseerd met boomstructuren, op een bord met krijt getekend. De werkgroep bestond uit acht studenten die allen een niet in te halen voorsprong op mij hadden aangaande kennis van de moderne taalkunde. Een van hen was Carel Jansen. Niettemin lukte het me voor het afsluitende mondelinge tentamen, bij Frank thuis afgelegd, een ruime voldoende te halen. Frank moet toen beslist een zekere mildheid aan de dag hebben gelegd.
Ik denk aan Frank, die een paar jaar later mijn collega werd op het instituut De Vooys voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, met veel respect en warmte.