Als koel in ’t groen baden mijn brandende ogen,
En, stadsgevang’nen, wijd zwerven door ’t ruim,
Komt vlokkend op de wind, als gorig schuim
Uit een riool, het stadslawaai gevlogen;
Twee wolken stuiven aan, ineen gezogen
Door stinkende auto die, rollende fluim,
Op ’t stof, dat wegbolt, in kwaadaard’ge luim
De stad, immense zieke, heeft uitgespogen.
Zo stoort me vaak bij heerlijk werk ’t gevoel,
Dat ergens in mijn ziel een vaag gewoel
Van denken is, een halfbewuste drukte,
Tot plots’ling een gedachte, suizend, schiet
Dwars door mijn vrijheid, ’t stof van oud verdriet
Waaiend over een vers, dat haast gelukte.
J. A. Dèr Mouw (1863-1919)
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere werkdag een gedicht in hun mail
Laat een reactie achter