In maart 2020 legde het Algemeen Secretariaat van de Taalunie een advies neer over het gebruik van de standaardtaal in het onderwijs. De adviescommissie bestond uit Vlaamse en Nederlandse taalwetenschappers. Hun advies lag sterk in het verlengde van Iedereen Taalcompetent, de eerder verschenen visietekst van de Taalunie over duurzaam onderwijs van het Nederlands in de 21ste eeuw. De krijtlijnen van het advies zijn de volgende:
1. Bevorder de competentie van leerlingen om de standaardtaal te gebruiken
De school is de uitgelezen plek waar leerlingen hun standaardtaalcompetenties kunnen ontwikkelen. De eindtermen secundair onderwijs vermelden expliciet dat leerlingen productieve taaltaken in het Standaardnederlands moeten kunnen uitvoeren. Vanuit taalverwervingsperspectief is de standaardtaal een taalvariëteit zoals alle anderen, wat betekent dat om er een relatief hoog niveau van competentie in te ontwikkelen leerlingen behoefte hebben aan (a) een rijk, motiverend en gevarieerd taalaanbod waarin de standaardtaal door diverse gesprekspartners wordt gehanteerd; (b) veelvuldige kansen om zelf betekenisvolle taaltaken in de standaardtaal uit te voeren (zowel mondeling als schriftelijk); (c) stimulansen om hun motivatie om de standaardtaal te leren, te verhogen; (d) formatieve feedback op hun standaardtaalgebruik; (e) kansen om kennis op te bouwen rond de standaardtaal waarbij die kennis ingebed wordt in de uitvoering van betekenisvolle taken. Het is vanuit dit taalverwervingsperspectief dus aangewezen dat zoveel mogelijk leraren op school model kunnen staan voor het vlot en rijk gebruik van het Standaardnederlands, dat alle leerlingen met rijke teksten geconfronteerd worden, dat ze tijdens het uitvoeren van schrijfopdrachten procesgerichte, formatieve feedback krijgen op de helderheid, samenhang en (in de laatste fase van het revisieproces) correctheid van hun standaardtaalgebruik en dat ze ook ondersteund worden in het hanteren van standaardtaal tijdens spreekopdrachten.
2. Hanteer geen enge, versmachtende standaardtaalnorm
Een standaardtaal is een taalvariëteit die in diverse situaties (zowel formele als informele) kan gebruikt worden en daardoor ook variatie vertoont. Bovendien leeft een standaardtaal (als ze dat niet doet, gaat ze letterlijk dood): er komen voortdurend nieuwe woorden en uitdrukkingen bij, sommige regels verschuiven omdat de norm uiteindelijk door de spraakmakende gemeenschap (de mensen die de standaardtaal gebruiken) wordt bepaald. Standaardtaal Nederlands mag dus niet beperkt worden tot de klanken en zinnen die Wim De Vilder produceert als hij tijdens het journaal nieuwsberichten van de autocue afleest. Als de lat daar wordt gelegd, dan is het aantal standaardtaalsprekers van het Nederlands in alle geledingen van de Vlaamse maatschappij vandaag bedroevend laag (en voldoet ook Wim De Vilder waarschijnlijk niet aan die norm als hij spontaner begint te spreken, en ik kan het weten, want ik zat ooit met een heel befaamd nieuwsanker in de schminkkamer van de VRT…). Voor het Engels heeft Rajagopalan ooit gezegd dat je van leerlingen die een taal leren niet mag eisen dat ze een correctere standaardtaalvariëteit produceren dan de standaardtaalsprekers van die taal; als je dat doet, zaai je alleen maar frustratie, ontmoediging en vervreemding van de standaardtaalnorm – net het tegenovergestelde van wat wordt beoogd. “De verhouding tussen normativiteit in het onderwijs en de aantrekkelijkheid van standaardtaal verdient blijvende aandacht” (Advies Taalunie, p. 10): Een brede, open, niet-veroordelende standaardtaalnorm houdt rekening met het verschil tussen formele en informele situaties, het verschil tussen geplande schrijf-/spreektaken en ongeplande, spontane spreektaken, en verschillen in het doel en publiek van taaltaken: die factoren creëren in het echte leven (ook onder standaardtaalgebruikers) variatie qua woordkeuze, uitspraak, zinsconstructies, vloeiendheid en spelling.
3. Bevorder de registergevoeligheid van leerlingen
Deze richtlijn vloeit rechtstreeks uit de vorige voort. Leerlingen moeten inzicht opbouwen in het gebruik, de status en het belang van verschillende taalregisters en taalvariëteiten. Ze moeten leren om in allerlei situaties het meest gepaste register te hanteren en de sociale impact van hun keuzes in te schatten. Leerlingen zouden op dit vlak een zelfregulerend taalvermogen moeten ontwikkelen, zowel voor mondelinge als schriftelijke taaltaken. Het is daarbij volgens de Taalunie van essentieel belang dat de leerlingen de standaardtaal als nuttig, rijk en soepel ervaren, er zelfvertrouwen in opbouwen, en daardoor de positieve talige grondhouding ontwikkelen die in Iedereen Taalcompetent wordt bepleit. De standaardtaal mag geen dwangbuis zijn.
4. Investeren in standaardtaalcompetenties sluit respect voor taaldiversiteit niet uit
Een open blik naar de standaardtaal omarmt een open blik naar taaldiversiteit in het algemeen. In een tijd waarin het aantal niet-Nederlandstalige leerlingen blijft toenemen, is het belangrijk te erkennen en valoriseren wat voor een talenrijkdom (en talenkennis) elke morgen de schoolgebouwen binnenstroomt. De verschillende talen in het hoofd van een leerling staan niet los van elkaar: ze communiceren met elkaar. Als één taalvariëteit systematisch geassocieerd wordt met de volledige uitsluiting van alle andere variëteiten, vreet dat aan de talige grondhouding die leerlingen opbouwen, zowel ten opzichte van die ene dominante taalvariëteit als alle andere. Wetenschappelijk onderzoek toont aan dat respect voor thuistalen het welbevinden van leerlingen op school verhoogt: ze voelen zich meer thuis op school. Dat kan de motivatie van leerlingen om zich te bekwamen in de standaardtaalvariëteit die op school naar voor wordt geschoven, verhogen, in plaats van verlagen.
5. Investeer in de competentie van leraren om de standaardtaal te gebruiken (vanuit een brede visie)
Wetenschappelijk onderzoek (zoals dat van Steven Delarue) geeft aan dat veel leraren in Vlaanderen niet altijd zelf de standaardtaal gebruiken in de klas (ook al vinden ze de standaardtaalnorm op school belangrijk) en vaak gebruikmaken van tussentaal. Daar hebben ze heel wat beweegredenen voor; belangrijk is ook dat ze daarbij vaak differentiëren al naargelang van de formaliteit van de onderwijssituatie waarin ze zich bevinden (bv. de leraar die meer tussentalige klanken laat horen als hij surveilleert op de speelplaats of een groepswerk begeleidt dan wanneer hij een klassikale uiteenzetting over sedimentatie geeft). De Taalunie vindt het belangrijk dat studenten in de lerarenopleiding kansen krijgen om hun standaardtaalcompetenties te versterken en tegelijk inzichten in taalvariatie en registergevoeligheid op te bouwen – niet alleen leraren Nederlands, maar alle leraren.
6. Het is niet allemaal kommer en kwel
Tijdens een recent radio 1-interview zei professor Lieve De Wachter dat – gemiddeld gesproken – hedendaagse studenten beter zijn in het afleveren van een mondelinge presentatie in het standaardnederlands dan studenten 30 jaar geleden. Veel leerlingen zijn vlotter en mondiger (ook in de standaardtaal) dan hun leeftijdsgenoten van 30 of 40 jaar geleden. Dat wordt vaak over het hoofd gezien of weggewuifd, net zoals de vaststelling dat heel wat studenten wél erg goede schriftelijke teksten afleveren. Dat neemt uiteraard niet weg dat er problemen zijn: wat de schrijfproducten van 18-jarigen betreft, toont onderzoek in Nederland en Vlaanderen dat niet spelling het grootste probleem vormt, maar het produceren van heldere teksten met een samenhangende structuur en (daar gaan we weer) registergevoeligheid. Veel hangt ook af van attitude: veel leerlingen kennen de spellingregels van het Nederlands wel degelijk, maar verzuimen het om hun teksten op dat vlak na te lezen en af te werken. Het is die taalzorg, gekoppeld aan een brede registergevoeligheid en een open standaardtaalnorm die in het onderwijs centrale aandacht verdient.
Afsluiten doe ik met de vier kernpunten die de Taalunie in haar advies formuleert:
- Bevorder bij alle leerlingen de beheersing van de standaardtaal;
- Zorg voor kennis over talige diversiteit op metaniveau, bij leraren en leerlingen;
- Kweek registerbewustzijn, zodat leerlingen gevoel krijgen voor welke taal(variëteit) in welke situatie geschikt is en bedreven raken in het maken van een weloverwogen keuze (registervaardigheid);
- Besteed aandacht aan attitudevorming: een positieve houding ten opzichte van talen en taalvariëteiten.
Dit stuk verscheen eerder op Duurzaam Onderwijs
Ghislain Duchateau zegt
Enkele accenten toegevoegd.
Zelf voeg ik vanuit mijn ervaring als lerarenopleider enkele accenten toe.
Er is inderdaad bij leraren in het onderwijsveld van kleuter- over basis- en secundair onderwijs en ook van de lerarenopleiders grote behoefte aan transparantie over het taalgebruik Nederlands dat in het klas hoort en flinke ondersteuning van alle onderwijsverstrekkers op de verschillende niveaus en voor alle leervakken.
Daarom treed ik ook graag het advies van de Taalunie en de hier voor liggende samenvattingstekst van didacticus Nederlands Kris Vanden Branden bij.
Persoonlijk zou ik wel minder accent leggen op taaldiversiteit. Leerlingen mogen gerust weten wat die taaldiversiteit inhoudt, zich daarvan bewust zijn, maar overaccentuering is wel niet opportuun.
Wellicht kun je hierbij wel denken dat de standaardvariëteit van het Nederlands, het Standaardnederlands of het Algemeen Nederlands ook variatie kan vertonen binnen een eigen continuüm. Zie het tekstonderdeel 2. Dat is vooral aan de orde in informeel standaardtaalgebruik eerder dan in formeel gesproken taalgebruik en bij het schrijven.
Registergevoelig maken zoals in tekstdeel 3 wordt gesteld is zeker zinvol en nuttig, maar is toch vaak niet voor de hand liggend. Ook hier beveel ik aan daarin niet te overdrijven. Overaccentuering kan dan ook voeren naar veelvuldig gebruik van regionale tussentaal en dialectgebruik in lesverband.
Over het 4de kernpunt vanuit het document van de Taalunie is het wellicht ook passend enige reflectie aan de dag te leggen. Ik citeer het hier eerst: “besteed aandacht aan attitudevorming: een positieve houding ten opzichte van talen en taalvariëteiten”. Er is geen reden om die attitudevorming in twijfel te trekken tenzij zoals hier hoger wordt gezegd teveel die taalvariatie aan de orde wordt gesteld.
Wel ben ik er volop van overtuigd dat de onderwijskwaliteit voor docenten Nederlands er zienderogen op zou vooruitgaan als consistent, permanent en veelvuldig herhalend aan attitudevorming zou worden gedaan van specifieke taalattitudes: een tekst herlezen op spelling, de attitude te reflecteren op de spelling van de werkwoordsvormen om bewust foutloos te schrijven, de attitude om de betekenis van een woord op te zoeken, te reflecteren op de formuleringsvolwaardigheid van een gedachte bij het schrijven van een tekst. …
Het basisdocument voor bovenstaande materie is en blijft in elk geval de publicatie van de Taalunie:
https://taalunie.org/dossiers/69/standaardtaal-en-talige-diversiteit-in-het-onderwijs
Dat sluit strikt aan bij de Taaluniepublicatie uit 2017 Iedereen taalcompetent. –
Visie op de rol, de positie en de inhoud van het onderwijs Nederlands in de 21ste eeuw
https://taalunie.org/publicaties/19/iedereen-taalcompetent
Ook voor het hoger onderwijs heeft de Taalunie een gelijkwaardig document opgesteld:
Taalcompetent in het hoger onderwijs – Kader voor een taalcompetentieversterkend aanbod aan hogescholen en universiteiten
https://taalunie.org/publicaties/212/taalcompetent-in-het-hoger-onderwijs
Efficiënt taalonderwijs van het Standaardnederlands blijft een bijzonder grote bekommernis.
Daarvoor is reflectie en ruime inzet nodig. Die reflectie en inzet is mijn wens voor alle toegewijde Nederlandstalige leerkrachten.
Ghislain Duchateau