•• Deze week is dichter Maria van Daalen gastredacteur: “Voor deze week koos ik vijf gedichten uit, die voor mijn gevoel bijeen horen, dwars door tijd en literatuur en ervaringen, van vijf dichters (v). Maak taal die bij mij is, ook als ik ontheemd ben.
Soms denk ik: oorlog, klimaatellende, zeespiegelstijging… wat, als wij ooit… Dit gedicht zet ons er middenin. ‘Niemand kan de krachten beheersen.’ Laten we dan een taal spreken die van iedereen is. Hoe noemen we elkaar?”
De overkant
Het begon met grote ontploffingen bij benzinestations in het hele land.
Er werd aan een gecoördineerde actie gedacht.
De grenzen in het noorden, oosten en zuiden zijn gesloten.
Alle verbindingswegen in het midden van het land werden geblokkeerd.
In Utrecht brak een grote brand uit.
Een gat met een doorsnede van duizend meter in het hart van de stad geslagen.
De wind stak woedend op, van de aarde recht naar boven.
‘Gevels breken, de daken reiken scheef over de straten.
Kolommen stof tollen rond tussen de huizen.
Iedereen wordt het zicht benomen.
De mensen bewegen zich tastend, blind tot buiten de stad.
In de grachten drijven lijken.
Er zwemmen honden die zich eraan tegoed doen.
Hier weet niemand wat daar aan de hand is.’
Kinderen hebben gezien hoe hun ouders verpletterd werden.
Er lagen mensen onder puin met wonden die niemand verbond.
Bij de grensovergangen in Groningen en Drenthe staan kilometerslange rijen tot in de provincie, kinderen, tassen, alles gestapeld in en op auto’s.
Iedereen wil erdoor, iedereen wordt tegengehouden.
In het hele land zouden brandhaarden zijn, wie ze aanwakkerde wordt niet gezegd.
Niemand gelooft in toeval.
Boven Overijssel hangen gaswolken.
Ademen is stikken.
Protocol zegt dat de inwoners van Zwolle ramen en deuren gesloten moet houden.
Welke deuren, welke ramen, welke inwoners.
De mensen willen naar de Waddeneilanden.
Daar zou lucht zijn.
Anderhalf miljoen mensen rennen in dichte drommen.
Mensen vertrappen elkaar om de veerboten vandaag nog te bereiken.
Maar de wegen bestaan niet meer.
Het zijn brede scheuren, greppels vol brokken steen.
De eilanden zijn onbereikbaar, de veerboten varen niet uit.
Alle netwerken zijn uitgevallen.
Staat er nog een ziekenhuis overeind?
Er is een run geweest op de banken.
Wie met grof geld zwaait kan vervoer naar het westen krijgen, naar de kustplaatsen.
Alles en iedereen is in beweging.
De Veluwe staat in brand.
Aggregaten hebben het begeven.
Iedereen rent.
Tussen Delft en Leiden is een groep kinderen op drift.
Het is onveilig voor meisjes.
In de nacht worden ze uit de rijen geplukt.
Er komt geen drinkwater meer uit de kranen, provincie na provincie komt droog te staan.
De noodreservoirs in de duinen zijn gebroken.
Brabanders zouden massaal naar de Rotterdamse havens zijn getrokken.
Op de Maasvlakte doen zich verschrikkelijke taferelen voor.
De geruchtenstroom houdt aan.
Het Rijksmuseum is grotendeels ingestort.
Hoeveel overlevenden er zijn weet niemand.
Uit alle provincies zouden mensen naar de kusten trekken.
Er zeulen nog steeds mensen met hun spullen.
Het schijnt dat de Zeeuwse eilanden geïsoleerd zijn geraakt, delen van dijken zijn weggeslagen.
De eilanden drijven in westelijke richting.
Niemand kan de krachten beheersen.
Er is een onbekende troepenmacht door de oostgrens gebroken.
Het schijnt dat de regels veranderd zijn, maar van welk spel in godsnaam.
Waar is de overheid?
Er zouden tientallen boten klaarliggen om Nederlanders naar de overkant te brengen.
We zijn met duizenden.
Onze boten bezwijken bijna onder het gewicht van de mensen.
Er glijden lichamen over de randen van de boten.
Er keren boten terug.
Met levenden en doden.
Waar is de overkant?
Er is geen overkant.
We drijven verder.
We spoelen over de hele wereld aan.
Niemand zit op vluchtelingen te wachten.
Gelukszoekers.
Zo worden we genoemd.
Anne Vegter (1958)
uit: uit: Wat helpt is een wonder (Querido, 2017)
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere werkdag een gedicht
Laat een reactie achter