Wie graaft zal sporen ontdekken
De zondagen zijn voor de filologie en deze weken vooral voor onderzoek naar late stijl en naar het rijke oeuvre van de schrijver H.C. ten Berge.
Het handboek in voorbereiding belicht Ten Berges oeuvre vanaf het debuut in 1964 en langs die lijn ook de literatuur in Nederland van de afgelopen zestig jaar. H.C. ten Berge debuteerde toen de Vijftigers al ruimschoots waren gecanoniseerd en de ludieke jaren zestig zich uitleefden in Barbarber. Daarna kwamen de neo-avant-gardes, de maximalen en de terugkeer van het sonnet. Aan al die laaglandse modes heeft Ten Berge zich weinig gelegen laten liggen. Zijn blik was van meet af aan gericht op wat uit het verleden aan waardevols was overgedragen en op wat in het eigen en andere taalgebieden, veelal in de marges, werd bewerkstelligd. Gerrit Kouwenaar, Hans Faverey – met hun werk kon hij zich verstaan: klassieke dichtkunst, die zich bestendig vernieuwde. Zijn tijdschrift Raster getuigde van een niet aflatende nieuwsgierigheid naar wat zich voordeed in de wereld van taal en verbeelding. De weerstand die het blad ondervond, kan achteraf worden begrepen als een manifestatie van provinciale benepenheid en afkeer van wat op voorhand als ‘moeilijk’ en ‘anders’ terzijde werd geschoven.
Een dichtersleven lang spant Ten Berge zich in om zijn lezers “via mythen en verhalen te laten kennismaken met een verbeeldingswereld die een werkelijkheidsopvatting weerspiegelt welke in aanzienlijke mate verschilt van de onze”.
Die meer dan ooit behartenswaardige woorden staan in de inleiding van De dood is de jager, een door Ten Berge gecomponeerde en vertaalde verzameling verhalen van oorspronkelijke bewoners van Noordwest Amerika, verschenen in 1974. Wat Ten Berge daar schrijft is illustratief voor zijn open, onderzoekende houding naar het wezenlijk vreemde en andere. Met ieder boek exploreert deze schrijver nieuwe gebieden: van de onherbergzame poolgebieden (zijn innerlijke landschap) in de arctische cycli en de wijsheid die schuilgaat in de verhalen van oorspronkelijke bewoners uit gebieden die hardhandig zijn gekoloniseerd tot aan de mystieke extase van Hadewijch en Teresa van Avila en het kannibalisme.
Wat anno 2023 nog meer naar voren springt dan op het moment waarop het werk voor het eerst werd gepubliceerd is de ecologische bekommernis. Al in zijn eerste dichtbundel, Poolsneeuw (1964), wordt de schending van de natuur verbonden met mythologie en erotiek, een samenspel dat ik in de literatuur van het nieuwe millennium nog niet zo ben tegengekomen. Het gebergte in de Himalaya “als een tang opent haar dijen” en
Traag spreidt langs de flanken
Zich een druppel bloed
Het landschap sluit de spreker in. De adem hapert. Poëzie is “de ruimte tussen jij en ik” en de kou “grijpt in het kruis”. Dat alles treft hem van het besef een sneeuwvlok te zijn op de rok van het universum.
Poolsneeuw besluit met een ‘romance’, die blijkens de titel moet worden gesitueerd in Abisko, Zweeds Lapland, dat ooit was bedekt met een laag permafrost, die anno 2023 in hoog tempo smelt. Koudste temperatuur in deze eeuw gemeten: -34,7 Celsius. Warmste dagen: +32,8. “Gruwel filtert de aarde,” schreef de dichter acht jaar voor de publicatie van Limits to Growth door de Club van Rome.
Voorjaar in abisko
romance
Tenslotte breekt de stem, langzame gletsjer
In het laag landschap waar de regen knabbelt
Aan zijn smeltende huid, ijs traant
Aarde gretig slobbert, verdrinkt
De spoorloze snikkenHet grillig gevoel vergruist de ontroering
Van hem die de ijskap verkiest. zijn lief
Bevriest tot marmer bij de polenGeen zon. geen noorderlicht. het onbespied gebied
En haar gezicht zendt stilte uit
Als ijsgranietTenslotte breekt de stem, dooien
Winters weg, gruwel filtert de aarde
Tot even onder het oppervlakWie graaft zal sporen ontdekken
Van wat ongezien hier uit kon lekken
Laat een reactie achter