Gisteren gaf de krant tussen de overlijdensadvertenties, op luttele centimeters van elkaar, maar liefst twee schrijvers: Jan Haerynck en Willy Roggeman. Droevig nieuws, waaraan bij mijn weten amper of geen verbreiding is gegeven. En daarmee stopt elke overeenkomst tussen beiden. Rond eerstgenoemde hangen allerlei anekdotes en van hem bestaan er nauwelijks boeken, over de tweede bestaat summiere biografische informatie en zijn er lijvige verzamel- en studiebundels.
Zelfs hun doodsberichten verschillen hemelsbreed. Die van Haerynck is lang en rechthoekig, met foto, inclusief naam van de fotograaf, en staan er persoonlijke details vermeld, waarna een lijst met namen van zijn ouders, zussen en nichtjes – hier sterft een zoon, die in kleine kring in het ouderlijk huis wordt herdacht. Bij ‘de heer’ Roggeman staan puntsgewijs slechts studie- en beroepsgegevens en komt de korte, vierkante ‘enige kennisgeving’ van ‘de familie’, het afscheid is al genomen.
De anekdotes rond Haerynck hebben voornamelijk betrekking op zijn vroege journalistieke werk, en zijn tragisch in hun uniforme veroordeling. Gelukkig heeft Raymond van den Boogaard wat nuance in die episode gebracht. Maar toch, er resteren een bundel journalistieke verhalen en een biografie die Haerynck maakte van het Belgische museumfenomeen Jan Hoet. Eigen creatief werk moest gedurende zijn 58 jaar nog van de grond komen, al heet hij in het bericht ‘auteur bij uitgeverij De Bezige Bij’.
Van Roggeman is slechts bekend dat hij hartproblemen had en schreef in afwachting van de dood. Zo ontstond alsnog een gigantisch oeuvre. Verreweg het meeste bleef ongepubliceerd maar de poëzie lijkt in twee kloeke, identiek vormgegeven delen helemaal af (1953-2002 / 2003-2019). Roggeman werd 88! Zijn archief, dat ook muziek en beeldende kunst omvat, was al ter ontsluiting overgeleverd aan de universiteit van Gent.
Het overlijden van Haerynck op 14 april bereikte een aantal provinciale kranten; een paar dagen later gaf ook De Standaard er een korte melding van. Steevast werd daarbij de naam van zijn nog levende vader genoemd. Van het heengaan van Roggeman, die een dag later stierf, is alleen de advertentie post bijzetting het bewijs, gekopieerd en toegelicht op Huub Beurskens’ blog. Gisterenochtend ook bleek Roggemans Wikipedia-pagina bijgewerkt. Alle data als het ware klaar voor studie.
Haeryncks vader is hoogstwaarschijnlijk de auteur van het motto boven het doodsbericht: ‘Wat langzaam scheidt, blijft altijd duren’. Bij Roggeman valt geen sententie te bekennen, maar ik kan wel het laatste gedicht citeren uit het tweede deel van zijn poëtisch oeuvre:
As of humus, woorden zijn niet langer
sier. Kleur en klank sluiten geen verdrag meer.
Haar afschuw en zijn zekerheid dwarsen
elkaar digitaal in het archief. Zij
zijn in licht en schaduw bout en moer op
het scherm. Soms vlucht zij in flarden hoest. Hij
staat borg voor het Nadien met pen en inkt.
Over Jan Haerynck vertelde een doorkneed netwerker dat hij voicemails kon volschelden. Dat vind ik sympathiek. Door deze zalige tijd van voorjaarsklassiekers wordt me steeds duidelijker dat in de survival of the fittest de kansen het grootst zijn voor wat ik maar de cleane hufter noem. Deze kiest altijd het juiste wiel en kijkt nooit achterom (dat doen alleen knechten). Meer dan twee decennia geleden wisselde ik als redacteur wat onhandige mails met Haerynck, die mij toen al voor zich innam.
Willy Roggeman debuteerde nog onder Boon en Claus in Tijd en Mens. Zijn survival werd bedreigd door opname in Polets geruchtmakende bloemlezing Ander Proza (1978). Een paar literaire klimaten later heb ik als hulpje bij het eerste poëziedeel hem ontmoet voor de duur van een trappist. Al mijn kennismakingen verlopen echter via schrift, en zo associeerde ik Roggeman meteen met de dood. Door een nummer over hem van het tijdschrift yang (1996), voorafgegaan door iets dubbelzinnigs:
Wel hoopvol dat heengaan in verband wordt gebracht met terugkomen.
Dit stuk verscheen eerder op In de honingpot.
Laat een reactie achter