Gisteren vond in Groningen de finale plaats van de Olympiade Nederlands. Hier is het juryrapport.
De jury bestond dit jaar uit Bram Lambrecht (Universiteit Gent), Geertje Slangen (Taaladviseur bij de Vlaamse Radio- en Televisieomroeporganisatie) en Ninke Stukker (Rijksuniversiteit Groningen). Namens de organisatoren notuleerde Els Stronks (Universiteit Utrecht).
De jury spreekt waardering uit over de manier waarop alle finalisten zich in het onderzoek gestort hebben. De drie winnaars zijn uit de acht inzendingen geselecteerd vanwege de inhoudelijke kwaliteiten van het onderzoek (een goede vraag, goede onderzoeksopzet, goed gehanteerde methoden, goed onderbouwde resultaten; omvang en diepgang van het onderzoek) en de presentatie van de resultaten (waarbij we de filmpjes die wat langer en dus inhoudelijker konden zijn wat meer meegewogen hebben dan de posters). Bij de presentatie hebben we gelet op aantrekkelijkheid en helderheid, en ook weer: de inhoudelijke diepgang.
De drie winnaars deden onderzoek over de volle breedte van de neerlandistiek: communicatief, letterkundig en taalkundig.
Op de derde plaats is geëindigd Theun Koning (Stedelijk Gymnasium Haarlem; begeleid door prof. dr. em. Carel Jansen van de Rijksuniversiteit Groningen). Theun onderzocht hoe bij middelbare scholieren het roken ontmoedigd kan worden. Hij legde rokers onder de middelbare scholieren een aantal stellingen voor die positieve én negatieve associaties met het roken beschreven. Hij vroeg o.a. hoe ze dachten over de effecten van het roken op ‘zoenbaarheid’ van de roker – met de stelling ‘het hindert me hoe ik proef nadat ik gerookt heb’. Hij vroeg ook aan zijn proefpersonen of ze overwogen te stoppen met roken. Theun bracht aan het licht dat scholieren die overwegen te stoppen minder sterke positieve associaties hebben met roken dan degenen die níet van plan zijn te stoppen. Interessant is dat Theun zijn onderzoeksresultaten koppelt aan een concreet communicatie-advies: misschien is het wel een goed idee om in een anti-rookcampagne de positieve associaties tegen te spreken.
De jury heeft veel waardering voor de heldere en goed doordachte opzet van zijn onderzoek. De gekozen methoden zijn goed toegelicht, en is er met veel ijver en succes gezocht naar een zo groot mogelijk groep proefpersonen. Het onderzoekdesign is buitengewoon helder – en met humor! – gepresenteerd in een filmpje waarin we een jonge onderzoeker met overtuiging de resultaten van zijn onderzoek zien toelichten. De jury had wel graag nog wat meer aandacht gezien voor de specifiek Nederlandse of Nederlandstalige context van het onderzoek. Is het bijvoorbeeld denkbaar dat de Nederlandstalige/Nederlandse achtergrond van de proefpersonen effect heeft gehad op de resultaten? En ook was het in de ogen van de jury interessant geweest om het effect van taalgebruik mee te nemen in het onderzoek. Welke retorische middelen en argumenten zou een communicatie-expert het best inzetten?
Op de tweede plaats prijkt het onderzoek van Maya Calem (Sint Jozef Klein Seminarie Sint Niklaas; begeleid door dr. Lucas van der Deijl van de Rijksuniversiteit Groningen). Het is een omvangrijk, zorgvuldig en bijna klassiek te noemen onderzoek naar genrekenmerken van Nederlandstalige historische toneelteksten dat een moderne twist krijgt omdat is gewerkt met verschillende Distant Reading methoden. Het onderzoek vergelijkt twee bekende toneelgenres uit de 17e eeuw: het blijspel en het treurspel, zoals die op tekst zijn gesteld door een 17e eeuws toneelgezelschap uit Amsterdam. Het onderzoek laat zien dat ook literaire teksten in cijfers te vatten zijn als bijvoorbeeld netwerkanalyses worden gemaakt en genrespecifieke kenmerken van teksten worden geplot. De onderzoekster laat goede historische kennis zien en heeft aandacht voor de 17e-eeuwse theatertekst in de context van de Republiek. De casus is goed gekozen, het corpus heeft voldoende omvang. Wat de onderzoekster zelf niet opmerkt, maar wel aan de orde is: ze neemt bestaande genreleer niet alleen aan, maar toetst die in feite ook. Kloppen bestaande aannames over genres wel? Dat punt wordt niet expliciet gemaakt, maar kun je er als luisteraar uithalen. De onderzoeksresultaten kunnen we zien als een bevestiging van het belang van het onderscheid tussen het genre blijspel en het genre treurspel: ze zijn echt verschillend, en niet alleen in plot. Ze verschillen ook in structuur, taalgebruik (verheven in treurspelen en humorvol en scherp in blijspelen) en typen personages.
De presentatie in het filmpje is goed en dynamisch: de onderzoekster brengt de resultaten helder en met flair, en kijkt goed in de camera – daardoor voel je je als kijker echt aangesproken. Het gedeelte over personages in het filmpje is wat minder bondig en boeiend. Over de poster merkt de jury op dat die wat lastiger te interpreteren is als op zichzelf staand geheel. De inhoud van het onderzoek is pas duidelijk na het bekijken van het filmpje. Maar – al met al is dit een knap uitgevoerd en goed uitgelegd onderzoek
De eerste plaats is voor Charlotte Schravendijk (Stedelijk Gymnasium Haarlem; begeleid door dr. Imme Lammertink van de Radboud Universiteit Nijmegen en de Universiteit van Amsterdam). Charlotte’s onderzoek draagt bij aan een beter begrip van het proces van het leren van een taal. Daarbij is zij specifiek geïnteresseerd in het leerproces bij kinderen met een taalontwikkelingsstoornis. Wat draagt positief bij aan het leren van het proces, en wat belemmert het? Charlotte onderzocht specifiek de rol van consistentie in het taalaanbod. Ze bedacht een taal met een eigen stukje grammatica. Ze vroeg haar proefpersonen de taal te leren, en varieerde het lesmateriaal: een deel van de proefpersonen kreeg lesmateriaal waarin de grammaticale regels telkens goed werden toegepast, een ander deel kreeg lesmateriaal met wat fouten tegen de grammaticale regels. In deze laatste variant was dus sprake van inconsistent taalaanbod. Charlotte’s hypothese was dat de proefpersonen die de taal moesten leren op basis van consistent goed toegepaste regels de taal beter zouden leren. En die verwachting kwam uit. Charlotte gebruikte in dit onderzoek volwassen proefpersonen, maar zij verwacht dat de resultaten ook relevant zijn voor kinderen met een taalontwikkelingsstoornis.
Dit onderzoek naar een fictieve taal die ons mogelijk meer kan leren over het leren van Nederlands door kinderen met een taalstoornis is goed uitgedacht en methodisch gezien – met goed gebruik van statistiek – heel goed uitgevoerd. Charlotte heeft een grote indruk gemaakt met haar vaardigheden in statistiek. Zij laat zien hoe taalkunde ook wiskunde kan zijn, en doet dat op een niveau dat bijna academisch is. In de poster wordt het verband tussen het uitgevoerde onderzoek naar een verzonnen taal en consequenties daarvan voor taalverwerving nog niet zo heel duidelijk. Maar het filmpje legt die link wel goed uit, door een hypothese op te stellen over onregelmatigheden in taal die het kinderen met een taalstoornis mogelijk bemoeilijkt om bepaalde aspecten van het Nederlands te leren. De onderzoekster heeft ook goed oog voor mogelijk tekortkomingen nog van het uitgevoerde onderzoek (de hoeveelheid respondenten bijvoorbeeld).
Inventief om de uitleg van het onderzoek aan de hand van een fantasiefiguurtje te doen. De figuurtjes in op de poster en in het filmpje speelden ook een rol in het onderzoek. Het filmpje is heel goed ingesproken – bijna professioneel! Zo oordeelde het jurylid dat werkzaam is bij de VRT, en die heeft daar dus echt verstand van. De statistieken zijn zowel in de film als op de poster te klein in beeld gebracht om de kijker echt goed van dienst te zijn, en in het filmpje was ruimte geweest voor nog iets meer uitleg bovenop de tekst die onderin in beeld meeloopt. Maar al met al: dit onderzoek is de duidelijke winnaar van de Olympiade Nederlands 2023: een overtuigend, goed onderbouwd en goed doordacht onderzoek naar Nederlands taalontwikkeling – met mogelijkheden om de resultaten te vertalen naar het taalonderwijs.
Linda zegt
Waar kan ik het filmpje van Charlotte Schravendijk vinden?