Het hoogtepunt van Van den vos Reynaerde is voor veel mensen waarschijnlijk Reynaerts openbare biecht met het schatverhaal, waardoor hij zijn ter dood veroordeling weet terug te draaien. Dat verhaal levert Reynaert overigens een nieuw probleem op: de koning wil dat de vos met hem meegaat naar de plek waar de schat begraven zou zijn. Dat kan Reynaert beter niet doen, want die schat bestaat helemaal niet. Hij verzint dus een nieuwe leugen. Hij zou in de ban zijn en wil daarom als pelgrim naar Rome en vandaar naar het Heilig Land om van de ban ontslagen te worden, zijn zonden uit te boeten en weer volledig deel te worden van de religieuze gemeenschap. Zijn rol als valse pelgrim (vgl. r. 2880 en 3408) is wezenlijk voor zijn definitieve ontsnapping.
Hij gebruikt zijn pelgrimsrol ook om zijn vijanden nog meer kwaad te berokkenen. Hij vraagt (en krijgt) een pelgrimstas uit een stuk van de huid van Bruun de beer en vier schoenen, twee van Ysingrijn en twee van Hersende. Als hij, daarmee uitgedost, gereed is voor zijn ‘pelgrimstocht’, voegt de verteller een opmerkelijk stukje commentaar in:
Nu wart Reynaert peelgrijn,
ende zijn oem Ysingrijn
ende Brune die ligghen ghebonden
ende ziec van zeeren wonden.
Mi dinct ende ic wane des,
dat niement so onspellic es
tusschen Pollanen ende Scouden,
die hem van lachene hadde onthouden
dor rauwe die hem mochte ghescien,
hadde hi Reynaerde doe ghesien!
Hoe wonderlic hi henenghinc
ende hoe ghemackelic dat hem hinc
scaerpe ende palster omme den hals
ende die scoen als ende als
die hi drouch an zine been
ghebonden, sodat hi sceen
een peelgrijn licht ghenouch![1]
In vertaling staat hier: Nu is Reynaert pelgrim geworden en zijn oom Ysingrijn en Bruun liggen gebonden en liggen ziek van pijnlijke wonden. Ik ben ervan overtuigd dat niemand tussen Polen en Schouwen zo ernstig gestemd is, vanwege verdriet dat hem was overkomen, of hij zou hebben gelachen als hij Reynaert toen gezien had. Hoe opzienbarend was zijn vertrek en hoe natuurlijk hingen hem tas en staf om de nek en droeg hij alle schoenen, die hij om zijn poten had gebonden, zodat hij moeiteloos op een pelgrim leek.[2]
Voor mij is dit om twee redenen een opmerkelijke passage. De eerste is dat de verteller hier aangeeft dat Reynaert volstrekt belachelijk is. Zelfs de meest door verdriet overmande persoon ‘in Europa’, van het uiterste oosten (Polen) tot het uiterste westen (Schouwen), zou gelachen hebben als hij Reynaert toen had kunnen zien, zo potsierlijk was hij uitgedost. Ik vind dat interessant, omdat deze passage toont dat het oorspronkelijke publiek van het verhaal zich superieur mocht wanen aan de vos. Reynaert is binnen de verhaalwerkelijkheid met afstand de slimste en hij kan alle andere dieren manipuleren, maar voor het publiek is hij toch maar een dier, dat doorzien wordt. Dat is een argument tegen de vaak geventileerde opvatting dat Reynaert een representant van het kwaad of de duivel is. In andere contexten is dat inderdaad zijn symbolische betekenis, maar in Van den vos Reynaerde, wordt de soep niet zo heet gegeten. Reynaert is fout, maar goed bezien voor mensen niet zo heel erg gevaarlijk. En in algemenere zin is dit een mooi voorbeeld van de creatieve manier waarop middeleeuwse auteurs het beeld van de vos bij hun publiek kunnen manipuleren.
De tweede reden is dat de verteller hier op een indirecte manier de fictionaliteit van zijn verhaal en de valsheid van Reynaert benadrukt. Hij doet dat enerzijds door het nu van zijn publiek (‘er is nu niemand, hoe verdrietig ook …’) te contrasteren met het toen van zijn verhaal (doe, r. 3021). Niemand kan de beschreven scène echt zien, op expliciet benoemd niveau vanwege het tijdsverschil, maar op een dieperliggend niveau vanwege het verzonnen karakter van het verhaal. Reynaert bestaat helemaal niet en heeft ook nooit bestaan. Anderzijds besteedt de verteller veel aandacht aan de absurde uitdossing van de vos als pelgrim. Wat moet een vos met een tas en een staf? Reynaert draagt ze echter heel natuurlijk (ghemackelic, r. 3023). En alle vier de schoenen (als ende als, r. 3025) die hij verworven heeft, zijn aan zijn poten gebonden. Hij heeft ze helemaal niet nodig en twee daarvan verhinderen feitelijk zijn voorpoten als handen te functioneren, wat ze zouden moeten zijn om de staf vast te kunnen houden… De verteller benadrukt dus het antropomorfiserende, innerlijk tegenstrijdige karakter van dit moment en vergroot dat uit. Daardoor geeft hij niet alleen het lachwekkende, maar ook het valse van de hele voorstelling aan. Reynaert lijkt best wel op een pelgrim. Voor de goede verstaander is dat ook een mededeling dat Reynaert geen pelgrim is. Hij is dat niet, zowel vanwege zijn fictionele karakter als vanwege de valsheid van zijn bedoelingen binnen de verhaalwerkelijkheid.
Ik bewonder deze vertelwijze waarbij op meerdere niveaus spelletjes worden gespeeld met het publiek en waarbij voor de goede verstaander verborgen betekenissen te destilleren zijn uit wat wel en wat niet gezegd wordt. Je moet voortdurend opletten als je Van den vos Reynaerde leest, maar je krijgt er ook veel voor terug.
De handschriften van Van den vos Reynaerde zijn niet geïllustreerd. Toch kennen we (laat)middeleeuwse afbeeldingen van deze scène, namelijk houtsneden bij de Europese traditie van Reynaerts historie. De oudste daarvan kennen we uit een zestiende eeuwse druk, maar zij is oorspronkelijk gemaakt voor de editie die Wynkyn de Worde, de assistent en opvolger van William Caxton, circa 1495 uitbracht van de History of Reynard the Fox, de Engelse vertaling van de Nederlandse prozabewerking van Reynaerts historie. Die houtsnede toont op de onderste helft dat Belijn Reynaert zijn pelgrimsattributen geeft en op de bovenste helft het afscheid van Reynaert en de koning. Tweemaal is de vos afgebeeld met maar twee schoenen aan. De illustrator vond blijkbaar de ‘logica’ van de antropomorfe voorstelling van de vos als pelgrim belangrijker dan het weergeven van een absurd detail dat in de oorspronkelijke tekst zoveel indirecte aandacht had gekregen. Hij kiest er dus voor om te benadrukken dat Reynaert op een pelgrim lijkt. Dat wijkt af van wat ik net betoogd heb, maar levert een fraaie afbeelding op. En dat is het leuke van waarlijk grote verhalen: je kunt er van alles uithalen en de verschillende interpretaties hoeven elkaar niet in de weg te staan, maar kunnen elkaar juist aanvullen.
Wordt het niet eens tijd om Van den vos Reynaerde te gaan (her)lezen?
Lees hier alle artikelen in de reeks Over Reynaert
[1] Of Reynaert the Fox: text and facing translation of the Middle Dutch beast epic ‘Van den vos Reynaerde’; edited with an introduction, notes and glossary by A. Bouwman and B. Besamusca; translated by Thea Summerfield; includes a chapter on Middle Dutch by M. Hüning and U. Vogl (Amsterdam: AUP, 2009), p. 218–220.
[2] André Bouwman en Bart Besamusca, ‘Over de vos Reynaert. Een prozavertaling van Van den vos Reynaerde’, Tiecelijn 20 (2007), p. 106–140, hier p. 136.
Serie Over Reynaert
Het verschijnen van De Reynaert. Leven met een middeleeuws meesterwerk van Frits van Oostrom is aanleiding voor een reeks bijdragen op Neerlandistiek. Lees alle artikelen in deze serie.
Ton Harmsen zegt
Inderdaad een opmerkelijke passage, maar ik lees het anders. Niemand is zo ‘onspellic’ (onspeels, humorloos) dat hij niet moet lachen bij het zien van Reynaert. Niet omdat Reynaert er belachelijk uitziet, maar juist omdat hij een knappe intrigant is die de meest wrede dingen gedaan krijgt. Hij ziet er echt uit als een pelgrim – een potsierlijk verklede persoon – omdat hij erin geslaagd is gruwelijke attributen te krijgen. Hij is geen pelgrim, hij verkleedt zich als pelgrim met sadistische attributen. Dat wekt bewondering voor hem en leedvermaak voor zijn slachtoffers – dáárom moeten alle toeschouwers lachen.
jandeputter zegt
Aangezien deze blog verschijnt naar aanleiding van het boek van Frits van Oostrom met een nieuwe editie van Frits van Oostrom en Ingrid Biesheuvel van ‘Van den vos Reynaerde’ mag wel opgemerkt worden dat zij deze passage anders lezen. De verzen “die hem van lachene hadde onthouden/ dor rauwe die hem mochte ghescien,/ hadde hi Reynaerde doe gesien” interpreteren zij als: “die zijn lachen had kunnen inhouden van de narigheid die hem zou kunnen overkomen, als hij Reynaert op dat moment had kunnen zien”.