Piet Gerbrandy, Niets dan dit
De tekst achterop noemt dit dichtwerk een ‘variant op het aloude leerdicht’. De variatie bestaat er waarschijnlijk in dat dit gedicht niet gericht is tot ‘een bepaald persoon in het gedicht die wordt onderwezen en die als model fungeert voor de lezer’ (aldus Wikipedia over het ‘echte’ leerdicht), maar dat hier een ik-figuur aan het woord is die als het ware voor zichzelf uit praat, niet iemand specifiek toespreekt, maar lucht geeft aan zijn gemoed in een tekst die, zoals in alle lyriek, de willekeurige lezer als het ware onbedoeld onder ogen krijgt. Een gemoed dat, in het verlengde van de vorige bundel, Ontbinding, enigszins onder de indruk is geraakt van de eindigheid van het individuele bestaan (er worden wat fysieke euvels aangestipt die zich aan kunnen dienen wanneer, en die meer indruk maken naar mate je leeftijd vordert). Maar van somberheid is geen sprake.
Integendeel: monter en welgemoed neemt deze ik-figuur zijn lichaam in ogenschouw en recapituleert aan de hand daarvan zijn gehele leven (met alle wel en alle wee), zich daarbij als een beroeps-classicus stevig verhoudend tot wat de klassieken op dat terrein al te berde hebben gebracht, meestal niet in één enkel leerdicht.
Een leerdicht is natuurlijk ook een zeer geleerd gedicht, en dat aspect zit zowel in de stijl van dit lijflied als in de intertekst. Gerbrandy gebruikt graag de perifrase of het synoniem of de analogie in plaats van een woord uit de doorsnee spreektaal. Daardoor krijgt zijn stijl dat verhevene, wat nodig is voor een zo serieus genre als het leerdicht. Het boek staat verder boordevol referenties aan (vooral) klassieke teksten. Iedere pagina met poëzie of proza of een afdelingstitel is voorzien van een korte voetnoot. Daarover merkt de dichter in de verantwoording olijk op: ‘De literatuurverwijzingen zijn uitsluitend bedoeld om indruk te maken. Voor de interpretatie van het gedicht hebben ze geen enkele relevantie.’ Het motto dat aan de gehele tekst voorafgaat, is in deze context verrassend modern. Het is een citaat uit Cove (2016) van Cynan Jones:
This is going to be about rhythm. You cannot control anything else, remember. But you can control your rhythm.
Als handreiking voor de lezer kan dit een geruststellende lijfspreuk zijn: je kan waarschijnlijk een heel eind komen als je maar goed ‘luistert’ naar deze tekst; je hoeft niet alles verstandelijk te bevatten, niet alles te begrijpen. Dat geldt trouwens voor wel meer poëzie. Anderzijds: Gerbrandy is de rotste niet, en legt zo tussen neus en lippen allerlei goed uit, zoals het een leerdichter betaamt; bijvoorbeeld de waarde van het ritme, in verband met het menselijke lichaam:
Ofschoon natuur geen afkeer heeft van rondheid
schiep zij wat ademt zonder as en wielen
opdat het weten zou wat stappen zijn
want wat geen ritme kent denkt niet vooruit.
Een steeds gebroken vallen is het lopen
dat telkens opvangt wat in roekeloze
voortgang wil bereiken wat ontsnapt.
Dit citaat kan tegelijk dienen als een voorbeeld van de vorm waarin een belangrijk deel van deze tekst is gegoten: poëzie van rijmloze jambische pentameters, bekend van de grote epische dichtwerken. De tekst is verdeeld in zes capita, aangeduid met de handelingswerkwoorden ‘Slapen’, ‘Lopen’, ‘Zwelgen’, ‘Reiken’, ‘Zien’ en ‘Dromen’. Het eerste caput bestaat uit zo’n passage van vijfvoetige jamben plus een lied dat is opgebouwd uit terzinen van gemengde metrische aard. De vier daarop volgende capita bestaan uit een afwisseling van twee poëzie- en twee prozapassages, en elk caput wordt afgesloten met weer een lied van zes terzinen; die handelen over de vijf essentialia, achtereenvolgens de steen, het bloed, de adem, de liefde en het licht. Het slothoofdstuk is nog korter dan het eerste, en bestaat alleen uit poëzie.
Ook laat het citaat Gerbrandy’s kenmerkende, spaarzame gebruik van interpunctie zien (hier iets minder dan in Ontbinding); hij beperkt zich bijna tot de markering van het einde van de zin, en dat dan door middel van een punt, soms een vraagteken; niets anders. Verder zijn in de zinnen dubbele punten betrekkelijk zeldzaam, gedachtestreepjes evenzo; puntkomma’s zijn nog zeldzamer, en komma’s volledig afwezig. Ik heb ze bij het lezen niet gemist.
De gedurige aanwezigheid van de vier elementen en de quinta essentia (in Gerbrandy’s eigen varianten) laat zien dat dit gedicht geen niemendalletje is. Gerbrandy refereert aan de gehele menselijke evolutie in een persoonlijke terugblik op de afgelegde weg, met het eigen brieke lijf als uitgangspunt van een meditatieve bodyscan, sub specie temporis; van daaruit komt ook nog zijn poetica en de kosmos ter sprake. Die bodyscan, zo blijkt aan het begin, is een ‘kunstgreep’ die de ik-figuur in zijn jeugd leerde van zijn ‘voedster’ om de slapeloosheid te bestrijden: ‘van teen tot kruin je lichaam af te schrijven / totdat er voor gemaal geen plaats meer bleef.’ Hierdoor gerustgesteld, beëindigt de ik-figuur zijn openingsgedicht monter met deze woorden:
Komaan dan. Laat het derven thans beginnen.
Een prachtregel, listig uit twee zinnen opgebouwd. De eerste zin is een zelfaansporing; alsof de dichter zich toch nog over een drempeltje heen moet zetten, en alsof dat nog niet van harte gaat. Dat ‘dan’ klinkt haast als: ‘dan maar’. Het is een wat slap zinnetje, zou je kunnen zeggen, met slechts één beklemtoonde lettergreep (‘aan’) omringd door maar liefst twee onbeklemtoonde. Daarna komt een zin die stevig met een klemtoon begint, waardoor de tweede helft van de versregel een levendig, krachtig, trocheïsch metrum heeft (de versregel als geheel blijft een jambische vijfvoeter).
Een lijflied voor de ziel. Atlas Contact, Amsterdam-Antwerpen 2023. Paperback, 100 blz. incl. inhoudsopgave en verantwoording. Omslagontwerp en typografie binnenwerk: Melle Hammer.
Dit stuk verscheen eerder op Klasse
Laat een reactie achter